VB HC's Flashcards

1
Q

Mammals

A

zoogdieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Blymfocyten

A

Maken antilichamen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Transcriptie regluators

A

Eiwitten die binden aan een specifieke DNA sequentie en de gentranscriptie reguleren, in heel veel organismen werken heel veel van deze regulators samen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Promotor region

A

Dit bindt het enzym DNA polymerase en zorgt ervoor da de enzym aan zijn taak, een RNA kopie maken het gen, begint, hebben een transcription initiatation site en een recognition site

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Regulatory DNA sequences

A

Deze worden gebruikt om de genen aan en uit te zetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Transcription regulators

A

Deze eiwitten moeten de sequentie van het DNA herkennen om het te laten werken, binden aan de control region van een gen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Operons

A

Een cluster van genen op het chromosoom, deze worden getranscribeerd van een enkele promotor als 1 lang mRNA teken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Operator

A

Een korte DNA sequentie die wordt herkent door een transcriptie regulator, als deze bindt dan blokkeert de toegang naar de promotor voor RNApolymerase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Tryptophan respressor

A

De transcriptie regulator, deze kan alleen aan DNA binden als hij al gebonden is aan tryptophan, een allosteric protein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Transcriptional repressor protein

A

Het zet genen uit/represses them, in actieve vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Transcriptional activator protien

A

Zet genen aan als het in actieve vorm is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Enhancer

A

De DNA sites waar activators aan binden, het kan ver weg van de promotor zitten maar het DNA wat er dan tussen zit loops out

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Mediator

A

Deze eiwitten functioneren als adapter om de loop te sluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Transcription initiation complex

A

Alle eiwitten die samen het RNA polymerase en de general transcriptiefactoren bij de promotor houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Histone acetyltransferase

A

Het promoot de aantrekkingkracht van fosfaatgroepen naar lysines in de staart van histon eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Histon deacetylase

A

Enzymen die de acetyl groep juist weghalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Cell memory

A

De veranderingen in de genexpressie moeten worden onthouden van de cel, wanneer een cel commited is to differentiatie dan wordt dat ook gehandhaafd door de verdere celdeling, daarom moet dit onthouden worden door de cellmemory

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Combinatorial control

A

Het proces waarbij meerder (heel veel) transcriptie regulatoren samen werken om de expressie van een gen te laten voorkomen, het kan verschillende cel type genereren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hitherto

A

Tot nu toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Induced pluripotent stem cells (iPS)

A

Gereprogrammeerde cellen die zich gedragen als normale stamcellen en dus nog van alles kunnen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Terminally differentiated

A

Cellen die niet meer delen zodra ze gedifferentieerd zijn (skeletspiercellen en levercellen)k

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Positive feedback loop

A

Een master transcriptie regulator activeert de transcriptie van het eigen gen zodat de dochter cellen weten welke cellen zij moeten worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Epigenetic inheritance

A

De cellmemory die van moeder tot dochter cel wordt overgedragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Posttranscriptional controls

A

Checkpoints die plaats vinden na de transcriptie

25
Q

MicroRNA

A

MiRNA, kleine RNA moleculen die de genexpressie reguleren door te ‘paren’ met specifieke basen en hun stabiliteit en translatie verminderen

26
Q

RNA interference

A

RNAi, een vorm van RNA targeting, het houdt de destructieve elementen van RNA in toom

27
Q

RNA targeting

A

Het proces waarbij translatiepatronen, locaties en degradatie van het RNA kan veranderen

28
Q

Small interfering RNAs

A

siRNAs, double stranded RNA moluculen die voort gekomen zijn uit de eerste stap van RNA interfering, worden gescheiden door het enzym RISC, ze worden gebruikt om complementaire RNA moluculen op te sporen en te vernietigen, zo wordt geinfecteerd RNA opgeriumd

29
Q

Long non coding RNA

A

Meer dan 200 nucleotiden lang, het speelt een sleutelrol in de X/inactifatie

30
Q

Centromeren

A

Zorgt ervoor dat het dna kan splitsen tijdens de M-fase, het midden van het kruis

31
Q

Nucleolus

A

Stukken chromosoom die genen bevatten die coderen voor ribosomaal RNA

32
Q

M-fase

A

Het Dna krult op om zo mitotische chromosomen te vormen

33
Q

Chromatine

A

Het complex van DNA met de histonen

34
Q

Histonen

A

Eiwitten waar DNA omheen zit, Zijn verantwoordelijk voor de formatie van de nucleosoom, Ze zijn positief geladen terwijl DNA negatief geladen is, daarom vormen ze ionbindingen (zoutbruggen)

35
Q

Chromatine fiber

A

Nucleosomen veranderen DNA in de interfase hierin, ze bevatten clusters van nucleosomen, DNA om de histonen, dat niveau

36
Q

Linker DNA

A

DNA dat tussen twee nucleosoomkernen zit, het houdt de kernen bij elkaar, het DNA dat je ziet bij het ‘beads-on-a-string’ plaatje, het DNA dat niet om de histonen zit

37
Q

Chromatne-remodeling complexes

A

Zo een groen komma, door middel va ATP kunnen ze bewegen en zo het DNA wel of niet bereikbaar te maken

38
Q

Histone modifying enzymes

A

Zorgen voor de modificatie van de histonen zodat ze bruikbaar zijn

39
Q

Interfase chromosoom

A

langgerekt, tijdens de replicatie of transcriptie

40
Q

Replication origins

A

Specifieke DNA sequenties waar de initiator proteins aan binden in het begin van de DNA synthese

41
Q

Replicatievork

A

De vorm die ontstaat wanneer de strengen van het DNA worden gesplitst door de initiator proteins

42
Q

DNA polymerase

A

Een enzym dat katalyseert het proces waarbij er nucleotide aan de 3’ kant worden geplakt op basis van de parental strengen

43
Q

Lagging strand

A

De DNA streng die wordt gesynthtiseerd van de 3’ naar de 5’ kant (de verkeerde richting)

44
Q

Leading strand

A

De DNA streng die wordt gesynthetiseerd van de 5’ naar de 3’ kant (de goede kant op dus)

45
Q

Primase

A

Het enzym dat de primer (voor het begin van de maak van RNA aan de hand van DNA) synthetiseert

46
Q

RNA

A

RiboNucleic Acid

47
Q

Nuclease

A

Verwijdert de primer die geplakt zit aan de lagging strand bij de synthese van RNA

48
Q

DNA ligase

A

Plakt de Okazaki fragmenten aan elkaar

49
Q

DNA helicase

A

Haalt de twee DNA strengen uit elkaar zodat ze afgelezen kunnen worden en RNA kan worden gemaakt

50
Q

DNA topoisomerase

A

Het enzym haalt de tension weg die is ontstaan doordat de helicase de twee strengen uit elkaar wilde halen, het maakt een gat in de leadingstrand en maakt deze later weer heel

51
Q

Sliding clamp

A

Zorgt ervoor dat de DNA polymerase niet van de strand afvalt als deze aan het synthetiseren is

52
Q

Clamp loader

A

orgt ervoor dat slising clmap kan binden door ATP te hydrolyseren

53
Q

SIngle-strand DNA binding protein

A

Bindt de single DNA strands weer aan elkaar na de synthese

54
Q

Telomeren

A

Repeterende sequenties aan het eind van den DNA dat eraan wordt gemaakt zodat de lagging strand ook helemaal kan worden afgelezen

55
Q

Telomerase

A

Maakt de telomeren

56
Q

Depurination

A

Een spontaan proces waarbij de purine base (A en G) uit het DNA gaan, het veroorzaakt het missen van tanden

57
Q

Non homologous end joining

A

De gebroken DNA strengen worden heel snel aan elkaar geplakt, maar er is een risico omdat er vaak wel wat nucleotide verdwijnen en het DNA dus niet meer in de goede normale staat is zoals het was

58
Q

Homologous recombination

A

Het princiepe waarbij een dubbel streng DNA dat gebroken is weer wordt gemaakt door middel van het schuiven, het is uitgelegd in de men. gen. hc’s