Vaste tekst structuren Flashcards

1
Q

Probleem/oplossing structuur

A

tekstdoel: informeren
inleiding: probleem
middenstuk: gevolgen, oplossingen, oorzaken
slot: beste oplossing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verklaringsstructuur

A

tekstdoel: informeren
inleiding: bepaald verschijnsel
middenstuk: kenmerken/voorbeelden/verklaringen/oorzaken/redenen
slot: samenvatting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Verleden/heden(toekomst)structuur

A

tekstdoel: informeren
inleiding: onderwerp van de tekst
middenstuk: situatie vroeger en situatie nu
slot: conclusie of situatie in de toekomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is een kernzin

A

belangerijkste zin van een alinea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke vraag stel je jezelf als je de kernzin wilt vinden

A

welke zin wordt uitgelegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn voorkeursplaatsen van de hoofdzaken van een tekst

A

de inleiding en het slot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Chronologische volgorde

A

vroeger, nu, eerst, vervolgens, daarna, nadat, dadelijk, intussen, binnenkort, jaartallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Opsomming

A

Ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook, verder, niet alleen… maar ook, tenslotte, dots, streepjes en nummers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Tegenstelling

A

maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, ondanks, aan de ene kant, aan de andere kant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Toelichtend

A

Bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Concluderend

A

dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

redengevend

A

omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

oorzakelijk

A

doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Doel/middeld

A

opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

vergelijkend

A

in vergelijking met, net als, als, evenals, zoals, de vergrotende trap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

samenvattend

A

Kortom, samengevat, met andere woorden, al met al

17
Q

7 ken merken van de inleiding

A

onderwerp noemen
aandacht trekken
aanleiding noemen
iemand voorstellen
centrale vraag stellen
mening geven
samenvatting geven

18
Q

4 kenmerken van het slot

A

geen nieuwe informatie
samenvatting/conclusie geven
aanhaken op de inleiding
blik op de toekomst/aanbeveling

19
Q

wat is de hoofdgedachte

A

belangerijkste wat de schrijver over het onderwerp vertelt in een zin

20
Q

waar vind je de hoofdgedachte

A

vaak in de inleiding of slot

21
Q

4 functies illustratie

A

aandacht trekken
tekst verfraaien
tekst verduidelijken
tekst aanvullen

22
Q

verschil tussen mening en feit

A

feit kan je controleren
mening is iets wat iemand denkt

23
Q

4 signaalwoorden waaraan je een mening herkent

A

ik vind, mijn mening, ik denk, ik geloof

24
Q

4 signaalwoorden waaraan je een argument herkent

A

want, omdat, namelijk, immers

25
4 dingen waar je oplet als je kritsch aan het lezen bent
is schrijver deskundig is bron betrouwbaar is actueel klopt informatie
26
verschil tussen subjectief en objectief
objectief is een feit subjectief is een mening
27
4 dingen waaraan je het publiek van de tekst herkent
onderwerp taalgebruik aanspreekvorm bron
28
6 tekststructuren
argumentatie aspecten voor nadelen vraag/antwoord
29
wat is een nevenschikkende argumentatie
schrijver gebruikt meerdere argumenten om zijn mening te onderbouwen
30
wat is een onderschikkende argumentatie