van de bergen naar de zee Flashcards

1
Q

in een enorme trpische zee waren lagen die bedekt zijn met

A

zand en stenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

sedimentgesteente

A

gesteente dat is ontstaan uit materiaal dat is aangevoerd door ijs, water of wind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

endogene krachten

A

kracht die de aardkorst van binnenuit veranderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat gebeurt met de aardkorst door endogene krachten

A

er komen breuken in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

door breuken in de aardkorst, is de aardkorst verdeel in

A

schollen of platen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

schollen

A

liggen niet stil, bewegen uit elkaar, langs elkaar en op elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat ontstaat er bij het botsen van schollen

A

bergen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

plooiingsgebergte

A

gebergte dat is ontstaan door plooing van stukken van de aardkorst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

jonggebergte

A

gebergte dat ‘pas’ enkele tientallen miljoenen jaar oud is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn de kenmerken van jong gebergte

A
  • zijn hoog
  • spitse bergtoppen
  • steile hellingen
  • diepe dalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

oud gebergte

A

gebergte dat enkele honderden miljoenen jaren oud is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn de kenmerken van een oud gebergte

A
  • flauwe hellingen
  • afgeronde toppen
  • zijn laag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

exogene krachten

A

kracht die de aardkorst van buitenuit verandert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verwering

A

het uiteenvallen van gesteente onder invloed van weer en plantengroei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat ontstaat er door verwering

A

verweringsmateriaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

verweringsmateriaal

A

puin dat ontstaat bij verwering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

erosie

A

het uiteenschuren en afschuren van hard gesteente door met verweringsmateriaal geladen water, ijs of wind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoe langer verwering en erosie op een gebied hebben ingewerkt… des te

A

vlakker en lager dit gebied zal zijn geworden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

er is sprake van sedimentatie als

A

de gletsjers, rivieren, zee en wind meegevoerde materiaal ergens neerleggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

ijstijd/glaciaal

A

koude periode waarin de gemiddelde temperatuur op aarde een paar graden daalt en waarin zich op het land uitgestrekte ijskappen vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

in ijstijd valt veel neerslag in de vorm van

A

sneeuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

door telkens de ontdooien en bevriezen van sneeuw verandert sneeuw in

A

firn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

firn

A

korrelige, overjarige en ijsachtige sneeuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

firnbekken

A

verzamelbekken van overjarige sneeuw, hoog in de bergen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

mechanische verwering

A

het uiteenvallen van het gesteente waarbij de samenstelling van het gesteente niet verandert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wat gebeurt er door de mechanische verwering

A
  • er vallen stenen en komen op het ijs terecht en worden meegevoerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

hoe noem je de randen van een gletsjer

A

zijmorenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

waar ligt het puin onder het ijs?

A

grondmorenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

wat liggen er aan het eind van de gletsjer

A

eindmorenen

30
Q

de gletsjer schuift door het dal naar beneden: langzaam maar met enorme kracht
wat is het gevolg hiervan?

A

erosie

31
Q

V-dalen

A

dal dat de vorm van een V heeft en is ontstaan door de uitschurende werking van een rivier

32
Q

U-dalen

A

dal dat de vorm van een U heeft en is ontstaan door de uitschurende werking van een gletsjer

33
Q

de V en U dalen hebben

A

steile bergwanden en een vlakke bodem

34
Q

laag in het dal is het warm, wat gebeurt er

A

de gletsjer gaat smelten

35
Q

wat ontstaat er onder in de gletsjer als de gletsjer aan het smelten is

A

een gletsjertunnel

36
Q

wat is verwering

A

het uiteenvallen van gesteente onder invloed van weer en plantengroei

37
Q

wat is mechanische verwering (voorbeeld)

A

door de temperatuur verschillen in een woestijn breekt een gesteente in stukken

38
Q

wat is chemische verwering (voorbeeld)

A

door regenwater lost gesteente op en vallen er gaten in een landschap

39
Q

wat is het verschil tussen verwering en erosie

A

verwering gebeurt op een vaste plek en erosie vindt plaats tijdens het vervoer van verweringsmateriaal

40
Q

welke drie vervoerders van verweringsmateriaal zijn er

A
  1. ijs
  2. water
  3. wind
41
Q

hoe noem je het neerleggen van het verwering- of erosie materiaal

A

sedimentatie

42
Q

hoeveel graden celcuis daalt de gemiddelde temeratuur op aarde tijden een ijstijd

A

ongeveer 5 graden celcius

43
Q

waarom wordt het nog ouder als het landijs zich tijdens een ijstijd uitbreidt

A

de aanwezigheid van sneeuw (wit) zorgt ervoor dat er veel zonlicht wordt weerkaatst

44
Q

hoe noem je de periode tussen twee ijstijden in?

A

interglaciaal

45
Q

in welke periode heeft het landijs Nederland voor het laatst bereikt

A

tijdens saalien

46
Q

in de laatste ijstijd lag de kustlijn…. dan nu

A

westelijker

47
Q

welk landschap had Nederland gedurende de laatste ijstijd

A

nederland was toen een poolwoestijn

48
Q

waarom kan het smelten van gletsjers interessant zijn voor archeologen

A

door het afsmelten van het ijs komen er resten van vroeger aan het oppervlakte te liggen

49
Q

wat is het verschil tussen een zijmorene en een middenmorene

A

een zijmorene is gletsjerouin aan de zijkanten van een gletsjer
een middenmorenen ontstaan doordat twee gletsjertongen zich samenvoegen, waardoor de zijmorenen van beide tongen in het midden van de nieuwe gletsjer komen te liggen

50
Q

leg uit dat de gletsjer vroeger groter was dan nu

A

de zijmorenen geven aan hoe hoog de gletsjer vroeger was. De gletsjer was dus vroeger veel groter

51
Q

waarom is de rijn een gemengde rivier?

A

de rijn voert niet alleen gletsjerwater af, maar ook neerslag (sneeuw, regen)

52
Q

waarom zorgt een rivier in de bovenloop voor afbraak van het landschap

A

in de bovenloop is de stroomsnelheid van het rivierwater erg hoog en kan hij makkelijk sediment meenemen

53
Q

hoe herken je de afbraak van landschap

A

door weinig bochten in de rivier

54
Q

is boven of beneden de berg kouder

A

boven

55
Q

waarom is het boven op de berg kouder dan beneden

A

aan de bovenkant kan sneeuw en gletsjer liggen

56
Q

hoe blijkt dat de rivier in de bovenloop vooral een gletsjerrivier is

A

in de bovenloop is de rivier vrij smal en bevat hij weinig water. Vserhoudingsgewijs is de invloed van de neerslag erg klein

57
Q

leg uit dat een waterval is ontstaan door verschil in hardhied van gesteente

A

het zachte gesteente word geerodeerd door het water dan het harde gesteente. Hierdoor ontstaat een waterval

58
Q

leg uit waarom een waterval in de loop van tijd naar links opschuift

A

het water erodeert het zachte gesteente, waardoor dit wegslijt onder het harde gesteente. Door de zwaarte stort dit harde gesteente nu verloop van tijd naar beneden

59
Q

wat is er 100 miljoen jaar geleden gebeurt

A

vorming van dikke lagen dode dieren en planten in de tropische zee

60
Q

wat is er 80 miljoen jaar geleden gebeurt

A

afrikaanse plaat begint te bewegen en duwt sedimentgesteenten uit de tropuische zee naar het noorden

61
Q

wat is er 30 miljoen jaar geleden gebeurt

A

afrika bereikt europa en schuift ervover heen: vorming alpen

62
Q

welke twee platen spelen een belangrijke rol bij de vorming van de alpen

A
  1. afrikaanse plaat

2. euraziatische plaat

63
Q

hoe zie je dat de alpen een plooiingsgebergte is

A

de aardkorst is gebogen en ziet er gekreukeld uit

64
Q

verklaar de volgorde van de lagen van afrika, sedimet gesteente, europa

A

de afrikaanse plaat duwde de sedimentgesteente over europa heen en de plaat schoof er zelf als laatste eroverheen

65
Q

waarom is vorstverwering een voorbeeld van een exogene kracht

A

vorstverwering gebeurt aan het aardoppervlak en niet in de aardkorst

66
Q

welke kenmerken heb je van een jong gebergte

A
  • hoog
  • steile hellingen
  • spitse bergtoppen
  • diepe dalen
67
Q

verklaar de verschillen tussen jong en oud gebergte

A

oude gebergten hebben langer aan erosie en verwering blootgestaan en zijn daardoor meer versleten

68
Q

welke landen zijn de alpenlanden

A
  • duitsland
  • monaco
  • frankrijk
  • oostenrijk
  • italie
  • slovenie
  • lichtenstein
  • zwitserland
69
Q

wat is het verschil tussen endogene krachten en exogene krachten

A

endogene krachten verandert het aardoppervlak van binnenuit

exogene krachten verandert het aardoppervlak van buietnaf

70
Q

welke kenmerken van een hooggebergte heb je

A
  • hoog
  • spitse bergtoppen
  • steile hellingen
  • diepe dalen