uro Flashcards

1
Q

mictie

A

urinelozing bij gevulde blaas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

diurese

A

urineproductie in de nieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

debiet

A

volume urine per tijdeenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

vochtbalans

A

hoeveelheid vocht in = input
drinken,eten,sondevoeding, infuusvloeistoffen oraal

rechtstreeks in bloedbaan= parenteraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

vochtbalans

A

hoeveelheid vocht out= output urine, zweet,wondvocht,braken,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

negatieve vochtbalans

A

vochtopname minder dan vochtverlies gevolg= uitdroging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

positieve vochtbalans

A

vochtopname groter dan vochtverlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

polyurie

A

verhoogde urineproductie= meer dan 2000ml/24u

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

oligurie

A

verminderde urineproductie = minder dan 500 ml/24u

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

anurie

A

zeer weinig tot geen urineproductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

urineretentie

A

niet kunnen lozen van urine: urine blijft achter in blaas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

acute urineretentie

A

plotseling: kan gevulde blaas niet meer ledigen via natuurlijke weg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

chronische urineretentie

A

probleem bouwt zich op: man kan nog urineren maar moet moeite doen op stroom op gang te brengen of kan blaas niet volledig ledigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

incontinentie

A

onvermogen om urine op te houden: onwillekeurig urine verlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

pollakisurie

A

frequent urineren zonder dat dagelijkse geproduceerde hoeveelheid urine toeneemt
toename aantal urinelozingen per dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

nycturie

A

veel nachtelijk urineren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

dysurie

A

bemoeilijkte urinelozing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

algurie

A

pijn bij plassen: branderig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

straal=flow

A

normaal krachtig en niet dun

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

hematurie

A

bloed in urine

21
Q

glucosurie

A

suiker in urine: diabetes

22
Q

ketonurie

A

ketonen in urine

23
Q

proteinurie

A

eiwitten in urine

24
Q

blaascapaciteit

A

hoeveelheid urine blaas maximaal kan bevatten

25
Q

residu

A

hvlheid urine die achterblijft in blaas

26
Q

blaasspasmen

A

hevige,pijnlijke samentrekkingen van de blaas bv na plaatsen katheter

27
Q

cystalgie

A

pijn T.H.V de blaas

28
Q

ectopische uitmonding

A

abnormale uitmonding van de urether in: blaas,urethra,zaadleider, endeldarm

28
Q
A
29
Q

hypospadia

A

abnormale uitmonding van ureter onderaan de penis

30
Q

epispadia

A

uitmonding aan bovenzijde van de penis

31
Q

urethrastrictuur

A

vernauwing van de urethra door sterke littekenvorming door beschadiging of ontsteking v/d urethra

32
Q

meatusstenose

A

urethra opening is te klein

33
Q

urethraperforatie

A

urethrawand is beschadigd en doorboord tijdens het inbrengen van een voorwerp bv cystoscoop

34
Q

decaloteren

A

ontbloten van de eikel door voorhuid naar achter te schuiven

35
Q

fimosis

A

vernauwing van de opening van de voorhuid

36
Q

parafimosis

A

verwikkeling van fimosis: afsnoering van de voorhuid na retractie van de te nauwe voorhuid achter de eikel met oedeemvorming

37
Q

prostaathypertrophie

A

vergrote prostaat

38
Q

stilstaan van urine

A

stase van urine

39
Q

stuwing

A

druk door volume

40
Q

wat is reflux?

A

terug vloei van urine van de blaas naar de ureter wegens een defect van het klepmechanisme

41
Q

endoscoop

A

apparaat voor inwendig onderzoek

42
Q

endoscopisch

A

via een buis

43
Q

cystoscoop

A

apparaat om inwendig naar de blaas en urethra te kijken het onderzoek noemt een cystoscopie

44
Q

percutane ingreep

A

doorheen de huis via een insteekpunt wordt een speciale endoscoop ingebracht op bepaalde ingreep uit te voeren

45
Q

ectomie

A

chirurgisch wegnemen/verwijderen van…

46
Q

tomie

A

het chirurgisch insnijden van

47
Q

stomie

A

het maken van een chirurgische opening met een uitweg naar buiten langs een kunstmatige weg of naar andere organen