Unité 2: L'entreprise Flashcards

1
Q

een sector

A

un secteur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een economische sector

A

un secteur d’activité

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de primaire sector

A

le secteur primaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de landbouw

A

l’agriculture (f)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de visvangst

A

la pêche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de mijnontginning

A

l’extraction (f) des minerais

l’industrie minière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de secundaire sector

A

le secteur secondaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de staalindustrie

A

l’industrie sidérurgique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de metaalindustrie

A

l’industrie métallurgique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de farmaceutische industrie

A

l’industrie pharmaceutique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de olie-industrie

A

l’industrie pétrolière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de auto-industrie

A

la construction automobile

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de bouw

A
la construction 
le bâtiment
le BTP (bâtiment et travaux publics)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de energiesector

A

le secteur énergétique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de textielnijverheid

A

l’industrie textile

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de tertiaire sector

A

le secteur tertiaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de handel

A

le commerce

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de diensten

A

les services (m)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

het transport

A

le transport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

de ambachten

A

l’artisanat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de quartaire sector

A

le secteur quaternaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de informatiesnelwegen

A

les autoroutes de l’information

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de multimedia

A

le multimédia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

het vrijwilligerswerk

A

le volontariat

le bénévolat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
een vrijwilliger (iemand die niet betaald wordt)
un(e) bénévole
26
een vrijwilliger (die er zelf voor kiest om iets te doen)
un(e) volontaire
27
de openbare, publieke sector
le secteur public
28
de particuliere sector
le secteur privé
29
de profitsector
le secteur marchand
30
de non-profitsector
le secteur non marchand
31
een onderneming
une entreprise
32
een bedrijf
une société
33
een firma
une boite
34
een landbouwbedrijf
une entreprise / une exploitation agricole
35
de landbouw
l'agriculture (f)
36
een industrieel bedrijf
une entreprise industrielle
37
een ambachtelijk bedrijf
une entreprise artisanale
38
een ambacht
un artisanat
39
een ambachtsman / een zelfstandige met manueel beroep vb. loodgieter
un artisan
40
een ambachtelijk product
un produit artisanal (des produits artisanaux)
41
de dienstverlenend bedrijf
une entreprise des services
42
een familiebedrijf
une entreprise familiale
43
een staatsbedrijf
une entreprise publique / de l'État
44
een staatsbedrijf privatiseren
privatiser une entreprise publique
45
een privébedrijf
une entreprise privée
46
een handelsonderneming
une entreprise commerciale
47
VBO (vereniging van Belgische ondernemingen)
la FEB (la Fédération des entreprises belges)
48
een ondernemer
un entrepreneur
49
ondernemen
entreprendre
50
een manager
un dirigeant un manager un chef d'entreprise
51
een zakenman, een zakenvrouw
un homme d'affaires | une femme d'affaires
52
de zakenwereld
le monde des affaires
53
de zaken gaan goed / slecht
les affaires vont bien / mal
54
de zaken gaan terug beter
les affaires reprennent
55
de handel
le commerce
56
een handelaar
un commerçant
57
een zelfstandige
un indépendant
58
handel drijven
faire du commerce
59
een handelswaar, een koopwaar
une marchandise
60
een handelszaak
un (fonds de) commerce
61
een handelszaak beheren
gérer un commerce
62
een zaakvoerder
un gérant
63
een handelszaak stopzetten
cesser son commerce
64
de opheffing, stopzetting van een handelszaak
la cessation de commerce
65
een zaak overnemen
reprendre un commerce
66
een overname
une reprise
67
een overnemer
un repreneur
68
een zaak overlaten
céder un commerce
69
het overlaten
la cession d'un commerce
70
de oprichting van een bedrijf
la création, la fondation d'une entreprise
71
een bedrijf oprichten, starten
créer, fonder, monter une entreprise
72
een oprichter
un fondateur, un créateur
73
een geldschieter
un bailleur de fonds
74
een vennoot
un(e) associé(e)
75
een partner
un(e) partenaire
76
investeren in
investir dans
77
wij investeren in
nous investissons dans
78
een investeerder
un investisseur
79
een investering
un investissement
80
een investeringsproject evalueren
évaluer un projet d'investissement
81
een cashflow
un flux de trésorerie | un cash-flow
82
de net present value
la valeur actuelle nette
83
disconteren
actualiser
84
de discontovoet
le taux d'actualisation
85
de interne rendementsgraad
le taux de rendement interne
86
de statuten
les statuts
87
een BVBA
une S.P.R.L. (une société privée à responsabilité limitée)
88
een NV
une S.A. (une société anonyme)
89
een VZW
une A.S.B.L. (une association sans but lucratif)
90
een eenmand BVBA
une S.U.R.L (une société unipersonnelle à responsabilité limitée)
91
een gewone commanditaire vennootschap
une S.C. (société en commandite simple)
92
een commanditaire vennootschap op aandelen
une S.C.A. (une société en commandite par actions)
93
een cooperative vennootschap
une société coopérative
94
de Kamer van Koophandel
la Chambre de commerce
95
een handelsrechtbank
un tribunal de commerce
96
de grootte van het bedrijf
la taille de l'entreprise
97
een schaalvoordeel
une économie d'échelle
98
een KMO
une PME (une petite ou moyenne entreprise)
99
een multinational
une multinationale
100
een (internationale) groep
un groupe (international)
101
een moederbedrijf
une maison-mère | une société-mère
102
een dochteronderneming
une filiale
103
een filiaal
une succursale
104
een filiaalhouder
un gérant de succursale
105
een organigram
un organigramme
106
een dienst
un service
107
een afdeling
un département
108
de hierarchie
la hiérarchie
109
de trappen van de hierarchie
les échelons (m) de la hiérarchie
110
opklimmen in de hierarchie
gravir les échelons
111
gepromoveerd worden (tot directeur)
être promu (directeur)
112
een overste, een diensthoofd
un supérieur, un chef
113
een medewerker
un collaborateur, | une collaboratrice
114
een collega
un collègue
115
een vertegenwoordiger
un représentant
116
een klant
un client
117
een leverancier
un fournisseur
118
leveren
fournir
119
een toeleverancier
un sous-traitant
120
de toelevering
la sous-traitance
121
een toeleveringsbedrijf
une entreprise de sous-traitance
122
een onderaannemer
un sous-traitant
123
een onderaanneming
la sous-traitance
124
een activiteit uitbesteden aan een onderaannemer
sous-traiter une activité
125
outsourcing
l'externalisation
126
het uitvoerend personeel
le personnel exécutant
127
een arbeider
un ouvrier
128
een arbeidster
une ouvrière
129
een magazijnier
un magasinier, un manutentionnaire
130
een ploegbaas
un chef d'equipe, un contremaître
131
een administratief medewerker
un employé de bureau
132
een bediende
un(e) employé(e)
133
een receptionist
un(e) réceptionniste
134
een boekhouder
un(e) comptable
135
een accountant
un expert-comptable | une experte-comptable
136
een secretaris
un(e) secrétaire
137
een directiesecretaresse
un(e) secrétaire de direction
138
de handel
le commerce
139
een handelaar
un commerçant
140
een zelfstandige
un indépendant
141
handel drijven
faire du commerce
142
een handelswaar, een koopwaar
une marchandise
143
een handelszaak
un (fonds de) commerce
144
een handelszaak beheren
gérer un commerce
145
een zaakvoerder
un gérant
146
een handelszaak stopzetten
cesser son commerce
147
de opheffing, stopzetting van een handelszaak
la cessation de commerce
148
een zaak overnemen
reprendre un commerce
149
een overname
une reprise
150
een overnemer
un repreneur
151
een zaak overlaten
céder un commerce
152
het overlaten
la cession d'un commerce
153
de oprichting van een bedrijf
la création, la fondation d'une entreprise
154
een bedrijf oprichten, starten
créer, fonder, monter une entreprise
155
een oprichter
un fondateur, un créateur
156
een geldschieter
un bailleur de fonds
157
een vennoot
un(e) associé(e)
158
een partner
un(e) partenaire
159
investeren in
investir dans
160
wij investeren in
nous investissons dans
161
een investeerder
un investisseur
162
een investering
un investissement
163
een investeringsproject evalueren
évaluer un projet d'investissement
164
een cashflow
un flux de trésorerie | un cash-flow
165
de net present value
la valeur actuelle nette
166
disconteren
actualiser
167
de discontovoet
le taux d'actualisation
168
de interne rendementsgraad
le taux de rendement interne
169
de statuten
les statuts
170
een BVBA
une S.P.R.L. (une société privée à responsabilité limitée)
171
een NV
une S.A. (une société anonyme)
172
een VZW
une A.S.B.L. (une association sans but lucratif)
173
een eenmand BVBA
une S.U.R.L (une société unipersonnelle à responsabilité limitée)
174
een gewone commanditaire vennootschap
une S.C. (société en commandite simple)
175
een commanditaire vennootschap op aandelen
une S.C.A. (une société en commandite par actions)
176
een cooperative vennootschap
une société coopérative
177
de Kamer van Koophandel
la Chambre de commerce
178
een handelsrechtbank
un tribunal de commerce
179
de grootte van het bedrijf
la taille de l'entreprise
180
een schaalvoordeel
une économie d'échelle
181
een KMO
une PME (une petite ou moyenne entreprise)
182
een multinational
une multinationale
183
een (internationale) groep
un groupe (international)
184
een moederbedrijf
une maison-mère | une société-mère
185
een dochteronderneming
une filiale
186
een filiaal
une succursale
187
een filiaalhouder
un gérant de succursale
188
een organigram
un organigramme
189
een dienst
un service
190
een afdeling
un département
191
de hierarchie
la hiérarchie
192
de trappen van de hierarchie
les échelons (m) de la hiérarchie
193
opklimmen in de hierarchie
gravir les échelons
194
gepromoveerd worden (tot directeur)
être promu (directeur)
195
een overste, een diensthoofd
un supérieur, un chef
196
een medewerker
un collaborateur, | une collaboratrice
197
een collega
un collègue
198
een vertegenwoordiger
un représentant
199
een klant
un client
200
een leverancier
un fournisseur
201
leveren
fournir
202
een toeleverancier
un sous-traitant
203
de toelevering
la sous-traitance
204
een toeleveringsbedrijf
une entreprise de sous-traitance
205
een onderaannemer
un sous-traitant
206
een onderaanneming
la sous-traitance
207
een activiteit uitbesteden aan een onderaannemer
sous-traiter une activité
208
outsourcing
l'externalisation
209
het uitvoerend personeel
le personnel exécutant
210
een arbeider
un ouvrier
211
een arbeidster
une ouvrière
212
een magazijnier
un magasinier, un manutentionnaire
213
een ploegbaas
un chef d'equipe, un contremaître
214
een administratief medewerker
un employé de bureau
215
een bediende
un(e) employé(e)
216
een receptionist
un(e) réceptionniste
217
een boekhouder
un(e) comptable
218
een accountant
un expert-comptable | une experte-comptable
219
een secretaris
un(e) secrétaire
220
een directiesecretaresse
un(e) secrétaire de direction
221
het kaderpersoneel
le personnel d'encadrement | les cadres
222
een lid van het kaderpersoneel
un cadre
223
het hoger kader
les cadres supérieurs
224
een lid van het hoger kader
un cadre supérieur
225
het middenkader
les cadres moyens
226
het diensthoofd
le chef
227
een productiemanager
un(e) responsable de la production
228
een financieel directeur
un directeur financier
229
het hoofd van de administratie
le chef de l'administration
230
een aankoopverantwoordelijke
un(e) responsable (des) achats
231
een marketingverantwoordelijke
un(e) responsable (du) marketing
232
een commercieel directeur
un directeur commercial
233
een personeelsdirecteur
un directeur du (de) personnel un directeur des ressources humaines un(e) DRH
234
een PR verantwoordelijke
un(e) responsable (des) relations publiques
235
de directie
la direction
236
ene algemene directeur
un directeur général (DG)
237
een adjunct-directeur
un directeur adjoint
238
het management (personen)
le management | l'équipe dirigeante
239
het management het beleid het bestuur
la gestion
240
het bedrijfsbeheer
la gestion de l'entreprise
241
een behoorlijk bestuur
une bonne gestion
242
het behoorlijk bestuur (governance)
la gouvernance
243
een wanbeleid
une mauvaise gestion
244
een bedrijf beheren/ leiden
gérer | diriger une entreprise
245
een bedrijfsleider
un chef de l'entreprise | un dirigeant d'entreprise
246
een raad van bestuur
un conseil d'administration
247
een bestuurder (lid van de raad van bestuur)
un administrateur
248
een voorzitter
un président
249
een afgevaardigde bestuurder
un administrateur délégué | un président-directeur général (PDG)
250
een directiecomité
un comité de direction
251
een algemene vergadering van aandeelhouders
une assemblée générale (des actionnaires)
252
een aandeelhouder
un actionnaire
253
een aandeel
une action
254
het aandeelhouderschap (geheel van de aandeelhouders)
l'actionnariat (m)
255
een deel van het kapitaal bezitten
détenir une partie du capital
256
een meerderheids / minderheidsparticipatie
une participation majoritaire / minoritaire
257
de stakeholders
les parties prenantes
258
een hoofdzetel
un siège administratif
259
een maatschappelijke zetel
un siège social
260
het hoofdgebouw
le bâtiment principal
261
een hoofdingang
l'entree (f) principale
262
een fabriek
une usine
263
de burelen
les bureaux (m)
264
op zijn kantoor zijn
être à son bureau
265
een werkhuis
un atelier
266
een refter
un réfectoire une cafétéria une cantine
267
een opslagplaats
un entrepôt
268
een magazijn
un magasin
269
een toonzaal, showroom
une salle d'exposition
270
een industriezone
un zoning industriel
271
gelegen zijn in een industriezone
être situé dans un zoning industriel
272
zich vestigen in het buitenland
s'implanter à l'étranger
273
een vestiging
une implantation
274
de productie
la production
275
een grondstof
une matière première
276
de grondstoffen verwerken
transformer les matières premières
277
de massaproductie
la production de masse
278
de productie aan de lopende band
la production à la chaîne
279
het productievermogen
la capacité de production
280
een productie-eenheid
une unité de production
281
het productieproces
les processus de production
282
de productie delocaliseren naar
délocaliser la production vers
283
de lagelonenlanden
les pays à bas salaires
284
het productieland
les pays producteur
285
een producent
un producteur (-trice)
286
produceren
produire
287
productief
productif
288
een product
un produit
289
een productengamma
une gamme de produits
290
(half-)afgewerkte producten
les produits (semi-)finis
291
een afgewerkt product
un produit fini / final
292
de afgewerkte producten
les produits finals / finaux
293
de productiviteit
la productivité
294
de productiviteitswinst
les gains de productivité
295
een product fabriceren, vervaardigen
fabriquer un produit
296
de fabricatie, vervaardiging
une fabrication
297
een fabrikant
un fabricant
298
in serie vervaardigen
fabriquer en masse
299
de distributie
la distribution
300
een aankoop
un achat
301
aankopen
acheter
302
een verkoop
une vente
303
verkopen
vendre
304
een voorraad
un stock
305
de (goederen) opslag
le stockage (des marchandises)
306
goederen opslaan
stocker des marchandises
307
de roulatie (rotatie) van voorraden
la rotation des stocks
308
zolang de voorraad strekt
jusqu'à épuisement du stock
309
de just in time
le just in time le juste à temps les flux tendus
310
des tock van de hand doen
liquider le stock | écouler le stock
311
zonder voorraad zitten
être en rupture de stock
312
het voorraadbeheer
la gestion de stocks
313
de goederenbehandeling
la manutention
314
een bestelling
une commande
315
een levering
une livraison
316
de wet van vraag en aanbod
la loi de l'offre et de la demande
317
een consumptie
une consommation
318
consumeren, verbruiken
consommer
319
de consumptiegoederen
les biens de consommation
320
een consument, een verbruiker
un consommateur | une consommatrice
321
een omzet
un chiffre d'affaires (C.A.)
322
een omzet realiseren
réaliser un chiffre d'affaires
323
een winst
un bénéfice | un profit
324
een winstmarge
une marge bénéficiaire
325
een winstgevende activiteit
une activité bénéficiaire
326
een nettowinst
un bénéfice net
327
winst maken (realiseren)
réaliser / enregistrer des bénéfices
328
de rendabiliteit
la rentabilité
329
rendabel
rentable
330
iets rendabel maken
rentabiliser qqch
331
de rentabiliteit verhogen
améliorer / augmenter la rentabilité
332
een stijging
une hausse | une augmentation
333
de winsten stijgen
les profits augmentant
334
de winsten zijn gestegen
les profits ont augmenté
335
een groei
une expansion | la croissance
336
een prestatie
une performance
337
een uitbreiding van het bedrijf
une extension de l'entreprise
338
het bedrijf breidt uit
l'entreprise se développe / se grandit
339
een bedrijf in volle expansie
une entreprise en plein essor | une entreprise en pleine expansion
340
de hog vlucht (die iets kent)
l'essor (m) qqch
341
een verlies
une perte
342
verlies lijden
subir accuser enregistrer des pertes
343
een faillissement
une faillite
344
het faillissement aanvragen, de boeken neerleggen
déposer le bilan
345
het neerleggen van boeken
le dépôt de bilan
346
het bedrijf gaat failliet
l'entreprise fait faillite
347
een failliet bedrijf
une entreprise en faillite
348
een bedrieglijk bankroet
une faillite frauduleuse
349
het faillissement uitspreken
déclarer la faillite
350
het bedrijf moet sluiten
l'entreprise doit fermer
351
een bedrijf sluiten
fermer une entreprise
352
een sluiting
une fermeture
353
een fusie
une fusion
354
fuseren
fusionner
355
een overname
une reprise | un rachat
356
een overnemer
un repreneur
357
een bedrijf overnemen
racheter une entreprise
358
een openbaar overnamebod
une offre publique d'achat (OPA)
359
een herstructurering
une restructuration
360
een sanering
un assainissement
361
un bedrijf saneren
assainir une entreprise
362
een herstel
un redressement
363
de reconversie, omschakelen naar nieuwe activiteit
la reconversion
364
zich omscholen (tot boekhouder)
se reconvertir (en comptable)
365
een binnenlandse markt
un marché intérieur / national
366
een buitenlandse markt
un marché extérieur / international
367
een marktaandeel
une part de marché
368
een marktsegment
un segment de marché
369
een gat in de markt
un créneau
370
een groeimarkt
un créneau porteur
371
een gespecialiseerde markt
une niche
372
een marktonderzoek
une étude de marché
373
een verzadigde markt
un marché saturé
374
de marktpositie van het bedrijf
la position de l'entreprise sur le marché
375
een monopolie hebben
détenir un monopole | monopoliser le marché
376
marktleider zijn in
être leader dans le domaine de
377
zijn marktpositie verstevigen
renforcer sa position sur le marché
378
een concurrentie
une concurrence
379
oneerlijke concurrentie
une concurrence déloyale
380
de concurrentie vervalsen
fausser la concurrence
381
hevige concurrentie
une concurrence vive
382
de concurrentie het hoofd bieden
affronter / faire face à la concurrence
383
concurreren met iemand
entrer / être en concurrence avec qqn | concurrencer qqn
384
een concurrentievermogen
la compétitivité
385
concurrerend
compétitif
386
uiterst lage prijzen
des prix compétitifs
387
een innovatie
une innovation (f)
388
innoverend, vernieuwend
innovateur, innovatrice (adj)
389
R&D
la recherche et le développement | la R&D