Unit 4 lesson 4 ENG-NL Flashcards
1
Q
address
A
adres
2
Q
by bicycle
A
met de fiets
3
Q
by boat
A
met de boot
4
Q
by bus
A
met de bus
5
Q
by car
A
met de auto
6
Q
by plane
A
met het vliegtuig
7
Q
by train
A
met de trein
8
Q
crowded
A
druk met mensen
9
Q
first
A
eerst(e)
10
Q
east
A
het oosten
11
Q
fast
A
snel
12
Q
in a hurry
A
haast hebben
13
Q
late
A
laat
14
Q
meter
A
meter
15
Q
north
A
het noorden