unit 4 Flashcards
1
Q
balloons
A
ballonnen
2
Q
light the candles
A
de kaarsen aan steken
3
Q
don’t worry
A
maak je geen zorgen
4
Q
shut up!
A
mond dicht
5
Q
someone
A
iemand
6
Q
of course
A
natuurlijk
7
Q
hide
A
verstoppen
8
Q
blow out
A
uitblazen
9
Q
make a wish
A
doe een wens
10
Q
party had
A
feesthoedje
11
Q
enjoy
A
genieten van
12
Q
fancy
A
zin in
13
Q
excellent
A
uitstekend
14
Q
piece
A
stuk
15
Q
surprise
A
verrassing