unit 3 Flashcards
1
Q
je haar kammen
A
combing your hair
2
Q
zich aankleden
A
getting dressed
3
Q
naar huis gaan
A
going home
4
Q
naar bed gaan
A
going to bed
5
Q
naar school gaan
A
going to school
6
Q
een bad nemen
A
having a bath
7
Q
ontbijten
A
having breakfast
8
Q
lunchen
A
having lunch
9
Q
het huis verlaten
A
leaving home
10
Q
de bus nemen
A
taking the bus
11
Q
koken
A
cooking
12
Q
dansen
A
dancing
13
Q
uit eten gaan
A
eating in restaurants
14
Q
naar de film gaan
A
going to the cinema
15
Q
paardrijden
A
horse riding
16
Q
joggen
A
jogging
17
Q
naar muziek luisteren
A
listening to music
18
Q
een instrument bespelen
A
playing an instrument
19
Q
computerspellen spelen
A
playing computer games
20
Q
lezen
A
reading
21
Q
zonnebaden
A
sunbathing