Unit 2 Flashcards
konge (-n, -r)
koning
koning
konge (-n, -r)
dronning (-en, -er)
koningin
koningin
dronning (-en, -er)
om vinteren
in, tijdens de winter
in, tijdens de winter
om vinteren
om sommeren
in, tijdens de zomer
in, tijdens de zomer
om sommeren
nærheden (i nærheden af)
in de buurt (van)
in de buurt (van)
nærheden (i nærheden af)
nord
noorden, noord
noorden, noord
nord
syd
zuiden, zuid
zuiden, zuid
syd
øst
oosten, oost
oosten, oost
øst
vest
DK
westen, west
westen, west
vest
DK
mod nord/syd/øst/vest
naar het noorden/zuiden/oosten/westen
naar het noorden/zuiden/oosten/westen
mod nord/syd/øst/vest
nord/syd/øst/vest for
ten noorden/zuiden/oosten/westen van
ten noorden/zuiden/oosten/westen van
nord/syd/øst/vest for
hovedstad (-en, hovedstæder)
hoofdstad
hoofdstad
hovedstad (-en, hovedstæder)
land (-et, -e)
land
NL
land
NL
land (-et, -e)
by (-en, -er)
stad
stad
by (-en, -er)