Unit 1: Basis en Nummers Flashcards
Basis: termen als ik, jij, Engels, goeiemorgen en is. Nummers 0 t/m 10 Japanese-Dutch and Dutch-Japanese
1
Q
hajimemashite
A
Hoe maak je het?
2
Q
jikoshōkai shimasu
A
(jezelf) voorstellen
3
Q
watashi
A
ik
4
Q
desu
A
is/zijn
5
Q
Nihon
A
Japan
6
Q
daigakusē
A
student op de universiteit
7
Q
dōzo yoroshiku
A
leuk je te ontmoeten
8
Q
ohayō (gozaimasu)
A
goeiemorgen
9
Q
konnichiwa
A
goeiemiddag
10
Q
konbanwa
A
goedenavond
11
Q
doitsu
A
Duitsland
12
Q
furansu
A
Frankrijk
13
Q
oranda
A
Nederland
14
Q
ēgo
A
Engels
15
Q
gakusē
A
student
16
Q
kankōkyaku
A
toerist
17
Q
genki dasu ka
A
hoe gaat het?
18
Q
hai
A
ja
19
Q
īe
A
nee
20
Q
denwa
A
telefoon
21
Q
bangō
A
nummer
22
Q
nan-ban
A
welk nummer
23
Q
dewa arimasen
A
is niet/zijn niet
24
Q
anata
A
jij
25
Q
namae
A
naam
26
Q
nan/nani
A
wat/welk(e)
27
Q
nani-jin
A
welk land?
28
Q
shigoto
A
beroep
29
Q
zero
A
nul (0)
30
Q
ichi
A
een (1)
31
Q
ni
A
twee (2)