unit 1 Flashcards
chewy
taai
creamy
romige
crispy
knapperige, krokante
crunchy
knapperige
dry
droog
greasy
vettige
juicy
sappige
mushy
papperige
sticky
kleverige
tender
zacht, mals
tough
taaie
bitter
bittere
bittersweet
bitterzoete
bland
flauwe
hot/spicy
hete/pikante
salty
zoute
savoury
hartige
sharp
scherpe
sour
zure
sugery
suikerige
sweet
zoete
sweet-and-sour
zoetzure
to chop
hakken
to cruch
pletten
te heat
verhitten
to peel
pellen, schillen
to season
kruiden
to slice
in schijfjes snijden
to stir
roeren
to top
afwerken
to bake
bakken
to boil
koken
to cook
bereiden
to deep-fry
frituren
to fry
bakken
to poach
pocheren
to roast
roosteren
to steam
stomen
to stir-fry
wokken
edible
eetbaar
to bother
storen
to disgust you
je doen walgen
to turn your nose up
je neus ophalen
it makes my stomach churn
het doet mijn maag omkeren
it’s worth checking out
het loont de moeie om uit te proberen
a nutrient
een voedingsstof
nutritious
voedzaam
a carbonhydrate
een koolhydraat
(a) fat
(een) vet
fibre
vezels
an mineral
een mineraal
(a) protein
(een) eiwit
a vitamin
een vitamine
an ant
een mier
a bee
een bij
a beetle
een kever
a bug (informal)
een insect
a caterpillar
een rups
a cricket
een krekel
a locust/grasshopper
een sprinkhaan
a maggot/grub
een made
a mealworm
een meelworm
a termite
een termiet
a wasp
een wesp
slightly, a little, a bit
een beetje
much, far, a lot, way
veel
roughly, more or less
ongeveer
not quite, not nearly
niet helemaal, lang niet
twice
dubbel
half
half