TW 1 Flashcards
1
Q
te
A
Verteller richt zich op personage in verhaal
2
Q
pastoria pellis
A
Een huid zoals een herder die draagt
3
Q
baculum
A
herdersstaf
4
Q
silvester, tris
A
landelijk
5
Q
sinistra manus
A
linkerhand
6
Q
dispar septenis cannis fistula
A
Ongelijk wat zijn zeven rieten pijpjes betreft
(Herdersfluit)
7
Q
curae esse
A
ten harte gaan
8
Q
mulceo, mulcēre
A
kalmeren
9
Q
Altantide Maia natus
A
De zoon van Atlas’ dochter Maia
10
Q
arte sua
A
met de hem eigen sluwheid
11
Q
abigo, abigere, abegi, abactum
A
roven
12
Q
nemo nisi
A
niemand behalve, als enige
13
Q
vicinia
A
de buurt (de buren)
14
Q
saltus, us
A
grasrijk dal
15
Q
herbosus
A
grasrijk
16
Q
pascuum
A
weiland