ttt Flashcards

1
Q

agglomeratie

A

Een agglomeratie bestaat uit een groep dicht op elkaar staande gebouwen. Het omvat meestal de bevolking in een stad en de buitenwijken. Het begrip agglomeratie hangt niet af van grenzen: een agglomeratie kan zich ook over meerdere gemeenten uitstrekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bevolkingsspreiding

A

De spreiding van de bevolking over een bepaald gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

CO2-voetafdruk

A

De hoeveelheid CO2 die door jouw activiteiten wordt uitgestoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

favela

A

Een stedelijk gebied met een lage levensstandaard waar de bewoners moeten rondkomen met lage inkomens. Vaak wordt de term gebruikt om een typische Braziliaanse krottenwijk te beschrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

levenskwaliteit

A

hoe tevreden iemand is met zijn manier van leven op het vlak van gezondheid en comfort en geluk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

megastad

A

stad met dan 10 miljoen inwoners

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

plattelandsvlucht

A

migratiestroom van mensen van landelijke gebieden naar stedelijke gebieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

pullfactor

A

de factoren in een bepaald gebied die mensen aantrekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

pushfactor

A

de factoren in een bepaald gebied die mensen afstoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

sloppenwijk

A

in sloppenwijken wonen mensen in vaak armoedige omstandigheden in huizen van lage kwaliteit omdat ze door geldgebrek of woningnood geen betere woning kunnen krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

smart city

A

Een smart city of slimme stad is een stad waarbij informatietechnologie en het internet gebruikt worden om de stad te beheren en te besturen. Het dient vooral om verkeers- en vervoerssystemen; energiecentrales; watervoorzieningsnetwerken; afvalverwijdering … te sturen. Doel van een slimme stad is de levenskwaliteit te verhogen door de stad efficiënter te organiseren met respect voor het milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

suburb

A

Dit is een buitenwijk aan de rand van de stad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

verstedelijking

A

steeds meer mensen gaan in de stad wonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verstedelijkingsgraad

A

geeft aan hoeveel % van de inwoners van een gebied in een stad woont

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wereldstad

A

een heel grote en politiek en economisch en cultureel belangrijke stad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

afvalstroom

A

het traject dat afval aflegt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

afzetmarkt

A

het gebied (de ‘markt’) waarin goederen en diensten van een bedrijf worden verkocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

bruto binnenlands product (bbp)

A

is de totale geldwaarde van alle in een land geproduceerde goederen en diensten gedurende een bepaalde periode (meestal een jaar). Het is een goede maatstaf om de economische evolutie of welvaart van een land te bepalen en wordt vaak uitgedrukt in bbp per inwoner (bbp/inw.).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

circulaire economie(ook: kringloopeconomie)

A

een circulaire economie is een economisch en industrieel systeem waarin geen eindige grondstof voorraden worden uitgeput en waarin reststoffen/afval volledig opnieuw worden/ wordt ingezet in het systeem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

dienstensector

A

alle economische activiteiten die niet behoren tot landbouw of industrie. De producten uit deze sector zijn niet ‘tastbaar’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

energiestroom

A

het transport van elektriciteit of warmte door gebruik van kabels of leidingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

energietransitie

A

een begrip dat gebruikt wordt voor de overgang van fossiele brandstoffen en kernenergie naar duurzame energie uit bv. zon en wind en biomassa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

geothermie of aardwarmte

A

is energie die wordt gewonnen door gebruik te maken van het temperatuurverschil tussen de aardoppervlakte en dieper in de aarde gelegen warmtereservoirs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

grijze energie

A

Grijze energie of niet-hernieuwbare energie is alle elektriciteit die met behulp van fossiele brandstoffen of kernenergie wordt opgewekt. Deze brandstoffen zijn eindig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

groene energie

A

Groene energie is elektriciteit die is opgewekt met behulp van duurzame energiebronnen zoals windkracht en zonne-energie … Het wordt ook wel hernieuwbare energie genoemd.

26
Q

grondstoffenstroom

A

Dit is het transport van grondstoffen van bron naar afnemer.

27
Q

hernieuwbare energie

A

Dit is energie die voortdurend aangevuld wordt en dus onuitputtelijk is.

28
Q

industriële sector

A

Dit zijn alle bedrijven die met machines goederen maken. Arbeiders in deze sector werken in de industrie.

29
Q

industriële erfgoed

A

Dit zijn alle tastbare sporen van de industriële maatschappij.

30
Q

lineaire economie

A

In een lineaire economie worden producten gemaakt van grondstoffen die telkens nieuw worden ontgonnen. Met het afval gebeurt weinig tot niets.

31
Q

niet-hernieuwbare energie

A

Uitputbare energie. Niet-hernieuwbare energiebronnen kunnen maar één keer gebruikt worden.

32
Q

reconversie

A

Dit is de transformatie van activiteiten om zich aan te passen aan de economische en sociale evolutie.

33
Q

terril

A

een terril is een steenafvalhoop die ontstaan is tijdens de ontginning.

34
Q

urban mining

A

Dit is een proces waarbij grondstoffen uit afval worden gehaald.

35
Q

warmtenet

A

een warmtenet is een ondergrondse circulatieleiding aangesloten op een warmtebron zoals een warmtecentrale of een grote fabriek met veel restwarmte. Die vervangt dan bv. de klassieke verwarming op aardgas.

36
Q

welvaart

A

Dit is een toestand waarin het economisch goed gaat met een gebied en zijn bewoners. Die toestand wordt meestal bepaald op basis van het bruto binnenlands product van een land.

37
Q

biobrandstof

A

brandstoffen die geproduceerd worden op basis van plantaardige grondstoffen of die gewonnen worden uit levende organismen. Vandaar komt het prefix ‘bio-’.

38
Q

de biodiversiteit

A

Hiermee wordt de hele verscheidenheid aan levensvormen en genen en ecosystemen op onze planeet bedoeld.

39
Q

bodemdegradatie

A

Dit is de daling van de bodemkwaliteit door verschillende processen (voornamelijk door de mens veroorzaakt).

40
Q

bodemerosie

A

Dit is het wegwaaien of wegspoelen van de bovenste laag van de bodem door stromend water of door de wind.

41
Q

boslandbouw of agroforestry

A

Dit is het combineren van bosbouw en landbouw op hetzelfde perceel.

42
Q

bufferstrook

A

Dit is een strook grond tussen een landbouwperceel en de daarnaast gelegen weg of waterloop. De bufferstrook moet deze beschermen tegen afstromende modder en meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen.

43
Q

erosiegevoeligheid

A

Dit beschrijft de mate waarin een akker of een stuk grond gevoelig is voor erosie.

44
Q

extensieve veeteelt

A

Dit is een vorm van veehouderij waarbij kleine groepen dieren grazen op grote oppervlaktes land.

45
Q

fazenda

A

Dit is Portugees voor een boerderij of landbouwbedrijf.

46
Q

geïmporteerde ontbossing

A

Wanneer voor de productie van ingevoerde landbouwproducten ergens anders in de wereld bos wordt gekapt wordt dit geïmporteerde ontbossing genoemd.

47
Q

genetisch gemodificeerde gewas

A

dit betekent dat het genetisch materiaal van een plant wordt gewijzigd om bepaalde eigenschappen te verkrijgen.

48
Q

grootschalige akkerbouw

A

In Vlaanderen wordt een akkerbouwbedrijf als grootschalig ervaren zodra het meer dan 100 hectare groot is. Binnen Europa is het een bedrijf van meerdere duizenden hectaren. Buiten Europa zijn het bedrijven van tienduizenden tot honderdduizenden hectaren groot.

49
Q

intensieve akkerbouw

A

Dit is akkerbouw die gekenmerkt wordt door veel inzet van productiemiddelen zoals machines en meststoffen en andere moderne technieken om de productie te verbeteren en de opbrengst te verhogen.

50
Q

intensieve veeteelt

A

Dit is veehouderij met veel inzet van productiemiddelen zoals stallen en machines en andere moderne (computer)technieken om de productie te verbeteren en de opbrengst te verhogen.

51
Q

kleinschalige zelfvoorzienende landbouw

A

Bij deze vorm van landbouw verbouwt de boer alleen gewassen voor zijn eigen gezin of familie of heeft slechts enkele dieren. Als er extra wordt geproduceerd wordt dit op de lokale markten verkocht.

52
Q

koolstofkringloop

A

Dit is de natuurlijke uitwisseling van koolstof tussen het aardoppervlak en de atmosfeer.

53
Q

landroof Of land grabbing

A

Dit is het gebruik of de controle van stukken grond door andere landen om grondstoffen of landbouwproducten te winnen maar waarbij de lokale bevolking en/of het lokale milieu nadelen ondervinden.

54
Q

mechanisering

A

Dit verwijst naar het vervangen van handen- en dierenarbeid door machines.

55
Q

monocultuur

A

Bij monocultuur staat er op grote stukken grond maar één soort landbouwgewas.

56
Q

open landbouwlandschap

A

Dit is een landschap waarin het gezichtsveld niet wordt beperkt door bomenrijen en hagen en struiken en lintbebouwing …

57
Q

productiviteit

A

In de landbouw is dit een maat voor de hoeveelheid van een landbouwproduct (bv. melk) die geproduceerd wordt in verhouding tot wat er nodig is om dit landbouwproduct te produceren.

58
Q

schaalvergroting

A

Dit verwijst naar het streven naar hogere opbrengsten en lagere productiekosten.

59
Q

voedergewas

A

Landbouwgewas dat geteeld wordt om als voedsel aan het vee te geven.

60
Q

voedselgewas

A

Landbouwgewas dat geteeld wordt als voedsel voor de mens.

61
Q

voedselzekerheid

A

Dit beschrijft de situatie waarbij iemand op elk moment toegang heeft tot voldoende en voldoende gevarieerde en gezonde voeding.