Tt Flashcards

1
Q

Definitie van sociaal werk

A

‘Sociaal werk is een praktijkgericht beroep en een academische discipline die maatschappelijke verandering, sociale cohesie en de emancipatie en zelfstandigheid van mensen bevordert. Versterkt door theorieën van sociaal werk, sociale wetenschappen, geesteswetenschappen en relevante lokale kennis, stimuleert het sociaal werk mensen en instituties om uitdagingen in het leven aan te gaan en het welzijn van individu en samenleving te verbeteren’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Doelen definitie social work

A

• Het bevorderen van maatschappelijke verandering en ontwikkeling.
• Het bevorderen van sociale cohesie.
• Het bevrijden van mensen uit onderdrukking en hen bemoedigen en ondersteunen om uit
vastgelopen situaties los te wrikken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Fundamentele principes

A
  • Sociale rechtvaardigheid
  • Mensenrechten
  • Collectieve verantwoordelijkheid
  • Respect voor diversiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kennis

A

Kennis
• Theorieën over sociaal werk
• Kennis uit de sociale wetenschappen en geesteswetenschappen
• Lokale kennis uit de gemeenschappen waarin sociaal werk zich beweegt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Betekenis van sociaal werk

A
  • Sociaal werk staat voor een cluster van beroepen
  • Sociaal werk staat voor een sector of domein: ‘zorg en welzijn’
  • Sociaal werk staat voor een specifieke opleiding
  • Sociaal werk staat voor kennisdomein ‘body of knowledge’ + ‘social theory
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Social theory

A

specifieke combinatie van theoretische disciplines of universitaire vakgebieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

7 kerntaken

A
  • Ondersteunen en wegwijs maken
  • Voor iemand zorgen
  • Ontwikkelen en opvoeden
  • Ingrijpen en optreden ( interventie )
  • Gedrag beïnvloeden
  • Verhoudingen beïnvloeden
  • Signaleren en agenderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

3 hoofdterreinen

A
  • Welzijn en samenleving
  • In ’t jeugddomein -> zie opvoedmilieus
  • Langdurige zorg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Opvoedmileus

A

Gezin, school, vtije tijd en jeugdzorg. Dit zijn beschermde en stimulerend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De verzorgingstehuis

A

De samenleving verandert steeds meer. De mens zou steeds meer op zichzelf aangewezen zijn.
( individualisering ) Jongeren belanden sneller in de hulpverlening, criminaliteit of vereenzamen. Voorkomen worden door jezelf sociaal te handhaven, jezelf richting te geven, je kunnen aanpassen, maar tegelijk een eigen identiteit te ontwikkelen. Sociaal werk is mensen in en met hun eigen omgeving ondersteunen en mensen te leren beter met zichzelf en die omgeving om te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De verzorgingsstaat

A

De samenleving verandert steeds meer. De mens zou steeds meer op zichzelf aangewezen zijn.
( individualisering ) Jongeren belanden sneller in de hulpverlening, criminaliteit of vereenzamen. Voorkomen worden door jezelf sociaal te handhaven, jezelf richting te geven, je kunnen aanpassen, maar tegelijk een eigen identiteit te ontwikkelen. Sociaal werk is mensen in en met hun eigen omgeving ondersteunen en mensen te leren beter met zichzelf en die omgeving om te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gevolgen Participatiesamenleving

A

Lokalisering: De gemeente wordt aangewezen voor de verantwoordelijkheid over sociale- en
zorgproblemen.

Opkomst van preventie: Aanpak van problemen rond maatschappelijke veiligheid, welzijn en leefbaarheid.

Versterking: burgerschap en civil society. Het streven van de overheid om burgers meer verantwoordelijkheid te laten nemen.

Vermaatschappelijking van de zorg: De samenleving moet zich open stellen voor mensen met een beperking. Anders raken ze vervreemd en afhankelijk van de maatschappelijke zorg.

Privatisering: Het proces waarbij het eigendom van bedrijven en diensten overgaan van overheid naar de particuliere sector. Daarbij wordt publiek eigendom (zoals een staatsbedrijf) in particuliere handen gebracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Normatief beroep

A

Beroep waarin je vanuit bepaalde waarden moet werken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verschillende rollen

A

Veranderaar: verandering breng en in de toestanden en situaties.
Verbinder: de omgeving laten mee veranderen.
Onderzoeker: kansen vinden op verandering. Nagaan wat er met iemand aan de hand is en hoe de omgeving in elkaar zit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sociale rechtvaardigheid

A

iedereen heeft recht op en toegang tot de basisbehoeftes zoals individuele vrijheid, veiligheid, voedselzekerheid en onderwijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Mensenrechten

A

zijn er om mensen te beschermen tegen macht van de staat. Het gaat (bijvoorbeeld om vrijheid van meningsuiting of dat de overheid niet zomaar geweld tegen burgers kan gebruiken, maar ook recht op onderwijs is van belang bij mensenrechten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Collectieve verantwoordelijkheid (gedeelde verantwoordelijkheid

A

: als je je verbonden voelt met het gezamenlijke doel en als je jouw bijdrage daaraan als wenselijk of noodzakelijk ziet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Respect voor diversiteit:

A

het accepteren dat we leven in een wereld met verschillende etniciteit, religies en geloofsovertuigingen. Ook met verschillende fysieke uitingen, gevoelens waarden en gedragspatronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Twee oriëntaties

A
  1. Global Defenition social work: ?
  2. De tweede oriëntatie legt een andere nadruk en richt zich via het bevorderen van burgerschap en participatie, meer op het aanpassen van mensen aan het meedoen aan complexe verandering in de samenleving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Ondersteunen en wegwijs maken

A

sociaal werkers ondersteunen kwetsbare mensen. Een goed advies, de juiste informatie en een zinvolle verwijzing behoren tot het handwerk van de sociale professional

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Voor iemand zorgen

A

veel van het sociaal werk bestaat uit het leveren van concrete diensten aan mensen met een (ernstige) lichamelijk, verstandelijke, psychische of sociale beperking. Een sociaal werker kan helpen bij simpele dingen zoals in het huishouden, lichamelijk. Bij complexere problemen zorgt een sociaal werker dat er gemanaged wordt, dat de situatie hanteerbaar blijft, dat iedereen zijn werk doet. (Zorgt dat basisdingen voor iemand geregeld wordt zoals: iemand lichamelijk verzorgen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Ontwikkelen en opvoeden

A

ontwikkelings- en opvoedingsdoelen beperken zich niet per definitie tot kinderen. In elke levensfase moeten mensen zich weer verder ontwikkelen en opnieuw oriënteren. Ondersteunen van ouders/begeleiders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Ingrijpen en optreden

A

: ingrijpen wordt ook wel interveniëren/een interventie plegen. Het kan nodig zijn om in te grijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Gedrag beïnvloeden

A

sociale professionals staan vaak voor de taak om gedrag van mensen te veranderen, deels door preventie. Vaak beïnvloed je gedrag door de omstandigheden te veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Verhoudingen beïnvloeden

A

bij deze taak ligt het accent op het beïnvloeden van hoe groepen mensen zich tot elkaar verhouden. Het beïnvloeden van verhoudingen kan je doen door mensen elkaar te laten ontmoeten of samen te laten sporten. Bemiddeling is een voorbeeld om oplopende conflicten uit de wereld te helpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Signaleren, Agenderen en politiseren

A

: sociaal werkers zijn in de positie om sociale mistanden te signaleren en de politiek te wijzen op dingen in het beleid die missen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welzijn en samenleving

A

: het brede en sociale werk dat zich afspeelt in buurten en wijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Jeugd

A

sociaal werkers in het jeugddomein helpen kinderen en jongeren bij het vinden van hun plek in de samenleving, begeleiden bij een goede sociale ontwikkeling en schoolcarrière. Zorgen dat een goed opvoedmilieu is in het gezin, op school en de vrije tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Zorg

A

het domein van de langdurige zorg richt zich op mensen met (ernstige) beperkingen op fysiek, verstandelijk, psychisch en sociaal gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat was de klassieke verzorgingsstaat?

A

Klassieke verzorgingsstaat bood compensatie voor het noodlot. Via collectieve voorzieningen konden burgers de gevolgen van ziekte, armoede en achterstanden ondervangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Body of knowledge:

A

een duidelijk te onderscheiden kennisgebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat was de klassieke verzorgingsstaat?

A

Klassieke verzorgingsstaat bood compensatie voor het noodlot. Via collectieve voorzieningen konden burgers de gevolgen van ziekte, armoede en achterstanden ondervangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Nadelen klassieke verzorgingsstaat

A
  • Mensen werden lui, omdat zij makkelijk in aanraking kwamen met de collectieve voorzieningen van de overheid
  • Mensen waren niet betrokken met elkaar (indirecte solidariteit)
  • Er was geen zicht meer op bijv. armoede,
  • Mensen waren bang voor een free rider-effect (mensen onterecht profiteren van die verzorgingsstaat.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is een activerende verzorgingsstaat:

A

Mensen maakte gebruik van hun rechten, maar hier stond wel plichten en verantwoordelijkheden om daar iets tegenover te stellen. Het ging erom dat de solidariteit niet ging van belastingbetalers naar de door ziekte of armoede getroffen medeburgers, maar juist andersom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Een participatiepionier:

A

In staat zijn kwetsbare burgers te laten participeren in de samenleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Normatief bezoek

A

De ethiek van sociaal werker begint met het doel van het werk: mensen helpen verantwoordelijk te zijn voor hun leven en samenleven, of zoals maatschappelijke werkster het eggen mensen tot hun recht laten komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

veranderaar

A

ontegenzeggelijk is het beroep van sociaal werkers gericht op verandering brengen in toestanden, in situaties. Sociaal werkers zijn vooral bezig met verbetering brengen in relaties, in participaties in richting vinden, in loskomen uit patronen en in loslaten van crimineel gedrag. Ze fungeren als coach of begeleider

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

verbinden

A

voor de sociale professor als verbinder is het versterken, onderhouden en benutten van netwerken cruciaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

onderzoeker

A

als sociaal werker moet je goed nagaan wat er aan de hand is, waar kansen voor verandering zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

wat zijn mensenrechten

A

Mensenrechten zijn vrijheden en rechten die ieder mens toebehoren, ongeacht afkomst, status of overtuigingen. Respect voor mensenrechten beschermt individuen en groepen tegen onrecht en machtsmisbruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Relevante nationale wetgeving mensenrechten voor social workers

A
  • Jeugdwet
  • Participatiewet
  • Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO)
  • Wet bescherming persoonsgegevens (WBP)
  • Wet passend onderwijs
  • Algemene wet gelijke behandeling (AWGB)
  • Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte
  • Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst
  • Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

waarom zijn mensenrechten relevant voor social workers

A

Mensenrechten: dienen als een geheel van principes voor het sociaal werk.

Het ondersteunen en handhaven van mensenrechten dient als motivatie en rechtvaardiging van het sociaal werk. In de definitie van sociaal werk is mensenrechten opgenomen.
‘Sociaal werk is een praktijkgericht beroep en een academische discipline die sociale verandering en ontwikkeling, sociale cohesie en de empowerment en bevrijding van mensen bevordert. Principes van sociale rechtvaardigheid, mensenrechten, collectieve verantwoordelijkheid en respect voor diversiteit staan centraal in sociaal werk. ‘

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

In de praktijk kunnen sociaal werkers op verschillende manieren met mensenrechten in aanraking komen.

A
  1. Ten eerste bestaat de mogelijkheid dat sociaal werkers tijdens hun werk mensen tegenkomen wiens rechten zijn geschonden of beperkt. Het kan zijn dat sociaal werkers ontdekken dat bepaalde mensen nadeel ondervinden vanwege regelgeving of beleid dat negatieve effecten heeft op de rechten van de mensen
  2. Ten tweede doordat sociaal werkers direct met mensen werken kan hun werken en handelen invloed hebben op het respect voor de rechten van deze mensen.
  3. Ten derde kunnen regels en gewoontes op de werkplek van de sociaal werker mensenrechten van cliënten beïnvloeden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Welke mensenrechten zijn relevant:

A
  • Recht op privacy en databescherming: recht om beschermd te worden tegen willekeurige of onwettige inbreuk op persoonlijke levenssfeer
  • Recht op vrijheid en veiligheid: recht dat niemand willekeurig van zijn vrijheid mag worden beroofd.
  • Recht op lichamelijke integriteit: recht op zeggenschap over wat er met haar/zijn lichaam gebeurt
  • Recht op gezondheid: recht om gebruiken te kunnen maken van goederen/diensten voor een goede gezondheid.
  • Recht op een behoorlijke levensstandaard: recht op toereikende huisvesting, voeding kleding
  • Recht op huisvesting:
  • Recht op voeding:
  • Recht op sociale voorzieningen: dit is een recht op sociale zekerheid voor mensen die (tijdelijk) niet kunnen werken vanwege ziekte, handicap, zwangerschap, werkloosheid of ouderdom.
  • Recht op arbeid: dit houdt in dat iedereen recht heeft op de mogelijkheid om in zijn onderhoud te voorzien door middel van vrij gekozen werk.
  • Recht op onderwijs: dit houdt in dat iedereen recht heeft op kosteloos basisonderwijs en toegang tot voortgezet en hoger onderwijs.
  • Recht op deel te nemen aan cultuur: dit betekent dat iedereen het recht heeft om deel te nemen en bij te dragen aan het culturele leven
  • Gelijkheid voor de wet: dit houdt in dat iedereen aanspraak heeft op gelijke bescherming door de wet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Mensenrechten principe:

A

Menselijke waardigheid: dit beginsel ligt ten grondslag aan alle mensenrechten. Het is de onschendbare waardigheid die inherent is aan ieder mens
Non-discriminatie: discriminatie is het ongelijk behandelen, uitsluiten of achterstellen van mensen op basis van specifieke kenmerken.
Participatie: het participatie beginsel vereis actieve betrokkenheid van mensen en groepen in besluitvorming die hen raakt.
Verantwoording: op grond van dit principe zijn overheden verplicht om te laten zien, uit te leggen en te rechtvaardigen wat er wordt gedaan om mensenrechten te realiseren.
Toegang tot het recht: dit omvat ‘de mogelijkheid voor mensen om te zoeken naar een oplossing voor hun grieven door middel van formele en informele instituties: de bescherming van rechten, juridische zelfredzaamheid etc.’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Menselijke waardigheid:

A

dit beginsel ligt ten grondslag aan alle mensenrechten. Het is de onschendbare waardigheid die inherent is aan ieder mens
Non-discriminatie: discriminatie is het ongelijk behandelen, uitsluiten of achterstellen van mensen op basis van specifieke kenmerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Verantwoording:

A

op grond van dit principe zijn overheden verplicht om te laten zien, uit te leggen en te rechtvaardigen wat er wordt gedaan om mensenrechten te realiseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Toegang tot het recht:

A

‘de mogelijkheid voor mensen om te zoeken naar een oplossing voor hun belemmeringen door middel van formele en informele instituties: de bescherming van rechten, juridische zelfredzaamheid etc.’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Hoe kunnen mensenrechten toegepast worden:

A
  • Mensenrechten dienen als een moreel kader in het dagelijks handelen houding van sociaal werkers. Dit betekent dat sociaal werkers mensenrechten respecteren in hun omgang met cliënten.
  • Mensenrechten kunnen een manier zijn om meer bewust te raken van structurele tekortkomingen die invloed hebben op de dagelijkse praktijk van de sociaal werker.
  • Mensenrechten kunnen een handvat bieden om misstanden of gebreken aan te kaarten die sociaal werkers tegenkomen in de praktijk. Naast dat mensenrechten kunnen helpen bij het herkennen van tekortkomingen, benadrukt een beroep op mensenrechten ook de ernst van de kwestie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Grondbeginsel mensenrecht

A

Naast specifieke mensenrechten zijn er ook grondbeginselen die gerelateerd zijn aan alle mensenrechten. Deze beginselen zijn afkomstig van het mensenrechtenkader van de Verenigde Naties. Omdat het hier gaat om algemene beginselen die betrekking hebben op alle hierboven genoemde mensenrechten zijn de voorbeelden algemeen gehouden en wordt er verwezen naar specifieke voorbeelden per mensenrecht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Filosofie

A

Het is belangrijk om met elkaar in gesprek/dialoog te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Ethiek

A

: norm of gewoonte, nadenken over je handelen en wat is goed handelen. Ethiek is de reflectie op het morele handelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Belang van filosofie

A

Ontwikkelingen medische technologie, biotechnologie en computertechniek. Mogelijkheid om dan aan te passen bijv. ziektes voorkomen of eigenschappen veranderen

Filosofie stelt vragen over wat wij vanzelfsprekend vinden en brengt soms ook verwarring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

waarom is filosofie en ethiek belangrijk voor sociaal werkers

A

Je kan in situaties belanden waar geen een juiste manier is van handelen, maar je moet toch iets kiezen. Daardoor is het belangrijk om met elkaar in gesprek te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

In gesprekken over situaties waarin mensen centraal staan, zijn altijd drie perspectieven te onderscheiden. Het is belangrijk om goed zicht te hebben op de situatie. wat zijn de drie perspectieven

A
  1. Cognitief - feitelijke bewering - wat zijn de feiten
  2. Normatief – normatieve bewering - normen en waarden
  3. Subjectief – subjectieve bewering- hoe voelen mensen zich?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Moraal

A

Moraal is het geheel van opvattingen, beslissingen en handelingen waarmee mensen uitdrukken wat zij behoorlijk vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Normen

A
  • Normen: voorschriften of regels die worden afgeleid door waarden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

waarden

A
  • Waarden: is een ideaal wat weergeeft wat jij belangrijk vindt en wilt nastreven. Waarden kunnen hetzelfde zijn maar iets anders betekenen voor iedereen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

voorbeelden normen en waarden

A

Waarde: privacy
Norm: u wordt verzocht afstand te houden op uw voorganger (bij een balie bij een bank bijvoorbeeld)

Waarde: geduld
Norm: als de trein aankomt, wacht je even tot de mensen uitgestapt zijn, alvorens zelf in te stappen.

Waarde: geduld, respect
Norm: in een rij wacht je netjes tot je aan de beurt ben.

Waarde: solidariteit, zorgzaamheid, respect
Norm: je staat op voor ouderen of zwangere vrouwen, bijv. In het openbaar vervoer.

Waarde: behulpzaamheid
Norm: als iemand je de weg vraagt, help je die persoon door het te uit te leggen.

Waarde: zelfbeheersing, verdraagzaamheid
Norm: als je het niet met iemand eens bent, ga je niet gelijk schelden of slaan.

Waarde: behulpzaamheid
Norm: als een oudere valt, help je hem of haar overeind.

Waarde: verantwoordelijkheid
Norm: als je iets van iemand hebt geleend, dan geef je dat ook weer terug.

Waarde: loyaliteit
Norm: als je een verkering hebt, ga je niet met een ander zoenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Normatieve professionalisering:

A

de bewustwording van het krachtveld van de verschillende normen waarin professional zich bevindt en het zoeken naar de juiste rechtvaardigheid grond…. Het professioneel handelen die poer situatie kan verschillen en om een afweging te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Als social werker moet je je waarden en normen aan de kant kunnen zetten.

A

• Biedt ondersteuning aan mensen die niet meer mee kunnen doen in de samenleving of buiten de boot dreigen te vallen.
• Het bevorderen van maatschappelijke ontwikkeling
• Vanuit participatiemaatschappij wordt een steeds groter beroep gedaan op de eigen
verantwoordelijkheid en eigen kracht van de burger.
• De burger dient geactiveerd te worden en van het social work wordt hierin een bijdrage
verwacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Descriptieve ethiek:

A

wanneer je beschrijft welke waarden en normen gehanteerd in een praktijksituatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Normatieve ethiek

A

: wanneer aan jou gevraagd wordt hoe je het morele gedrag beoordeelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

wat is Participatiesamenleving

A

Participatiesamenleving wordt iedereen gestimuleerd om actief deel te nemen aan de maatschappij. Voordat iemand hulp krijgt van de overheid wordt er eerst gekeken wat iemand zelf kan, daarna wordt er gekeken naar netwerk.

  • Eigen kracht: wat iemand zelf kan
  • Eigen regie: zelf bepalen wat goed voor je is
  • Verantwoordelijkheid: je bent zelf verantwoordelijk voor je eigen welzijn
  • Zelfredzaamheid: niet afhankelijk zijn van andere
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

eigen kracht

A

Eigen kracht: wat iemand zelf kan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

eigen regie

A

Eigen regie: zelf bepalen wat goed voor je is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

verantwoordelijkheid

A

Verantwoordelijkheid: je bent zelf verantwoordelijk voor je eigen welzijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

zelfredzaamheid

A

Zelfredzaamheid: niet afhankelijk zijn van andere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Moreel dilemma

A

Keuze tussen 2 handelingsalternatieven die beide zijn verbonden aan jou ethische waarden. Je moet kiezen tussen 2 kwaden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Moreel probleem

A

Als we het besef hebben dat we handelingsmogelijkheden hebben en er sprake is van morele waarden, maar waarbij wel duidelijk hoe we moeten handelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

moreel issue

A

Wanneer een moreel relevante situatie geen handelingsdruk heeft. Waarover je met studenten/collega’s gedachtes kan wisselen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Verschil tussen probleem en issue

A

Het verschil is dat je niet direct MOET handelen bij een issue, maar er is een duidelijke oplossing bij een probleem. Er is tijd bij een issue. Bijvoorbeeld bij zwangerschap. Je heb officieel 9 maanden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Kwantitatieve dimensie

A

Groei in cijfers door een migratiegroei.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Kwalitatieve dimensie

A

Diversiteit in de diversiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Diversiteit werkt op tal van domeinen

A
  • Groei in de aantal nationaliteiten
  • Meertaligheid
  • Religieuze diversiteit
  • Migratiemotieven / redenen
  • Verblijfsstatussen groei
  • Verschillen in sociaal economische positie
  • Groei zowel tussen als binnen de diverse samenleving
  • Groeiende transnationalisme en transmigratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Steven Vertovec introduceerde in 2007 het begrip superdiversiteit om de veranderende migratiepatronen en hun impact op de Britse samenleving te beschrijven.

Bij superdiversiteit zijn drie dimensies te onderscheiden:

A

Bij superdiversiteit zijn drie dimensies te onderscheiden:

  1. Kwantitatieve verandering (groeiende diversiteit)
  2. Kwalitatieve verandering: groeiende diversiteit in de diversiteit
  3. Langzaam en omstreden proces van normalisering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Lichaamstaal:

A

bedoelen we communicatieve boodschappen die door gebaren, gezichtsuitdrukkingen, lichaamshouding, stemgeluid en oogcontact.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

inhoudsniveau

A

wordt bedoeld wat er wordt gezegd, wat het onderwerp is van het gesprek. Het houdt in de letterlijke, verbale boodschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Met het betrekkingsniveau

A

wordt bedoeld welke relatie er wordt voorgesteld of geïmpliceerd. Met andere woorden, de betrekking tussen personen.

80
Q

Non-verbale communicatie:

A

communicatie zonder taal/woorden

81
Q

Verbale communicatie:

A

communicatie met woorden

82
Q

Congruent:

A

als de lichaamstaal in overeenstemming is met de inhoud van iemands boodschap, dan noemen we dat congruent

83
Q

Incongruent:

A

als de lichaamstaal niet in overeenstemming is met de inhoud van iemands boodschap

84
Q

Universele expresse van emoties:

A

Vermogen om emoties te herkennen door middel van onze eigen interpretatie. Meestal is dit juist.

85
Q

verschillende zones

A
  • Persoonlijke zone (45-120 cm): handen schudden, praten
  • Intieme zone (0-45 cm): in deze zone bevinden we ons zo dichtbij elkaar
  • Sociale zone (120-360 cm: ruimte waarin je je tot elkaar verhoudt op een feestje, een vergadering of tijdens een maaltijd.
  • Publieke zone (meer dan 360 cm): ruimte als je een groep toespreekt
86
Q

Waarom is het belangrijk dat een sociaal werker hier kennis over heeft:

A
  • Contact maken met mensen is voor een sociaal werker. Het is de basis van je taken. Bij het contact maken als professional komt meer kijken. Het is een belangrijke bron van informatie en steun, en alleen als je je ervan bewust bent, kun je het contact vormgeven op een manier die helpend is voor jouw cliënten.
  • Het is van groot belang dat jij de lichaamstaal van jouw cliënten leest, want dan kun je jouw handelen afstemmen op wat zij nodig hebben.
  • De belangrijkste reden om kennis te hebben over lichaamstaal is misschien wel dat de lichaamstaal de emoties van mensen weerspiegelt. Het is een bron van informatie wat de cliënten bezighoudt
87
Q

Hoe past een sociaal werker deze kennis toe?

A
  • Wanneer je uit iemands lichaamstaal afleidt hoe hij zich voelt, dan kun je dat benoemen. Door deze erkenning voelt jouw cliënt zich door jou gezien.
  • Door er woorden aan te geven kun. Je iemand ermee helpen, soms nog voordat de ander zichzelf ervan bewust is. De bewustwording van zijn lichaamstaal helpt iemand om in contact te komen met zijn eigen binnenwereld.
  • Daarnaast kun je gebruikmaken van Watzlawicks onderscheid tussen inhouds- en betrekkingsniveau van de communicatie. Als er conflicten zijn, worden die vaak op inhoudsinveau uitgevochten, terwijl het eigenlijk om een conflict op betrekkingsniveau gaat.
88
Q

Majority-minority cities

A

: steden waar de meerderheid van de bewoners uit een brede waaier van minderheden bestaat.

89
Q

Culturalisering

A

Minder nadruk ligt op sociaal-economische en politiek-juridische kwesties. Meer op de cultuur, normen, waarden, gewoonten, tradities en loyaliteit.
Blaming the victim: migranten met een achterstand hiervan de schuld geven op basis van cultuur of religie.

90
Q

Context van superdiversiteit

A

Handelen in deze context gaat over oog hebben voor de verschillende keuzes die mensen zelf maken op de kruispunten.

91
Q

Interculturele competenties

A

gaan over het bereiken van doelen door middel van communicatie met mensen uit andere culturen.

92
Q

Divers-sensitiviteit

A

betekend zoveel als aandacht en respect hebben voor diversiteit, voor het ‘anders- zijn’.

93
Q

Intersectionalitiet (ook wel kruispunt denken)

A

is in de sociologie en binnen bepaalde politieke discussies de notie dat individuen in een samenleving discriminatie en onderdrukking ondervinden op grond van een veelvoud van factoren.

94
Q

Stereotypen:

A

algemene ideeën die we hebben over een groep als geheel, waardoor we bepaalde verwachtingen hebben over de individuele leden van een groep.

95
Q

Stereotypering:

A

het toeschrijven van bepaalde kenmerken aan een persoon op basis van de sociale groep waartoe die persoon behoort
.

96
Q

Het is een generalisatie:

A

alle leden van de groep worden over een kam geschoren.

97
Q

Vooroordelen:

A

negatieve houdingen, overtuigingen en gevoelens tegenover een individu vanwege zijn/haar lidmaatschap van een bepaalde groep

98
Q

Discriminatie:

A

wat je doet, dus hoe je handelt. Dat je onterecht onderscheid maakt tussen groepen, waarop de een benadeeld wordt.

99
Q

Dehumanisering:

A

als groepen mensen van hun menselijkheid worden ontdaan. (Mensen worden als minder beschouwd)

Participatie is een van de centrale doelstellingen van het sociaal werk: mensen van alle soorten en maten mogen, willen, kunnen en moeten meedoen in onze samenleving

100
Q

Een eerste reden voor het hebben van kennis over vooroordelen

A

is dan ook om jezelf erop te kunnen betrappen en ze te kunnen bijsturen/aanpassen. Stereotypen, vooroordelen en discriminatie dragen bij aan uitsluiting.\

Een van de kerntaken van het sociaal werk is het bevorderen van het sociale functioneren van mensen en hun sociale context. Dan zal je je ook moeten inspannen om vooroordelen recht te zetten, om stereotypen te doorbreken en om discriminatie te voorkomen.

101
Q

Mere exposure effect:

A

meer sympathie voor elkaar te ontwikkelen door meer bekend met elkaar te raken.

Als sociaal weker richt je op het versterken van sociale cohesie.

102
Q

Diversiteitscirkel

A

Identiteit is meervoudig, gelaagd en gelijktijdig betekend dat verschillende aspecten elkaar beïnvloeden, invloed op je leven en op je maatschappelijke positie

  • professionele socialisatie
  • gender
  • religie
  • etniciteit
  • seksuele oriëntatie
  • levensfase
  • talent/handicap
  • klasse
103
Q

Betekenisgevers of assen van identiteitsvorming

A

Maatschappelijke ordeningsprincipes, het feit dat we sommige anders benaderen dan andere.

104
Q

Erkennen van diversiteit

A

Oog hebben voor meer aspecten van iemand. Hierbij kijk je verder dan bijv. alleen man/vrouw.
Het is belangrijk om voor een social worker zicht te hebben op deze verschillende aspecten. Je kan je niet richten op 1 aspect. Dat betekend dat iedereen gelaagd is.

105
Q

kruispunt denken / intersectioneel denken

A

Kruispuntdenken is een manier van denken over verschil die vertrekt vanuit de samenhang en verwevenheid van kenmerken die mensen en groepen doen verschillen van elkaar. Dit perspectief stelt dat wij mensen geen maatschap- pelijk vrij-zwevende subjecten zijn, maar allen een maatschappelijke positie toegewezen krijgen aan de hand van factoren zoals gender, etniciteit, klasse, nationaliteit, seksualiteit.

Intersectionaliteit is een benadering die de samenloop van discriminatiegronden (‘meervoudige discriminatie’) en de dynamiek die daaruit voortvloeit, zichtbaar maakt. Dit perspectief helpt meer complete oplossingen te formuleren die rekening houden met de verschillende aspecten die onze posities, onze kansen, onze privileges (of het gebrek daaraan) bepalen. Het is een andere manier van kijken naar de realiteit dan we doorgaans gewend zijn.

106
Q

stap 1. wat zijn Sociale ordeningsprincipes

A

Dit zijn de aspecten die een bevooroordeelde positie in de samenleving kunnen hebben. Helma Lutz onderscheidt 14 dimensies of assen van differentiatie die het sociale leven in hoge mate bepalen, en waarmee afhankelijk van de context rekening gehouden moet worden. Deze zijn: geslacht, seksuele oriëntatie, huidskleur, etniciteit, nationaliteit, klasse, cultuur, religie, gezondheidssituatie, leeftijd, ver- blijfsstatuut, bezit, Noord-Zuid/Oost-West,

107
Q

Hoe werkt kruispunt denken?

A

Door vragen te stellen op het gebied van de verschillende aspecten van de sociale ordeningsprincipes.

108
Q

Machtsgeladen

A

We denken vaak al in bepaalde perspectieven: het afwijkende. Sommige combinaties en positioneringen zijn machtiger en brengen meer privileges mee dan andere. Ene categorie wordt hoger, beter en normaler gevonden. De mensen met de meeste macht hebben hier het minst last van. ( onbewust / onzichtbaar ). Juist de zwakkere groep is zichtbaar. We hebben wel vrouwenorganisaties maar geen mannenorganisaties.
• man, wit, hoogopgeleid, hetero, gezond = norm

109
Q

concreet wil Intersectionaliteit

A

in de context van gender en etniciteit wijzen op de samenhang van discriminaties op basis van etniciteit en genderdiscriminatie: je kan als persoon/groep uitgesloten worden op basis van je geslacht (gender) en op basis van je etniciteit en andere factoren. Deze factoren beïnvloeden en versterken elkaar en werken gelijktijdig in op bepaalde situatie.

110
Q

Persoonlijk niveau:

A

vrouwen zijn emotioneler, mannen rationeler

111
Q

Symbolisch niveau:

A

mannelijkheid word doorgaans hoger gewaardeerd dan vrouwelijkheid.

112
Q

Maatschappelijk of institutioneel niveau:

A

ontstaan van verschillende sectoren: zorg en onderwijs; vrouwelijk. Industrieel, politiek, ict; mannelijk.

113
Q

Onderscheiden van 7 identiteitsaspecten

A
  • sekse en gender
  • generatie en levensfase
  • etniciteit
  • ziekte, gezondheid, talenten en handicaps
  • seksuele oriëntatie
  • religie en levensbeschouwing
  • sociale klasse en professionele socialisatie
114
Q

Na de 1e wereldoorlog

A

Vergroot de rijksoverheid haar rol vanuit een verantwoordelijkheid voor de minstbedeelden. Ontstaan

115
Q

Social casework:

A

Hierin staat de zelfstandigheid van de cliënt centraal.

Canon sociaal werk: Verschuiven van maatschappelijk werk van een individuele benadering naar een systeembenadering.

116
Q

Professionalisering van sociaal werk. – eind 19 , begin 20e eeuw

A

Het volks, buurt- en clubhuis ontstaat. Er komen scholen voor vrouwen om onderwijs te geven in dit
vak.

117
Q

Wederopbouw - na de 2de wereldoorlog

A

Ontstaan van zogenoemde verzorgingsstaat.

118
Q

Social casework – 1948

A

Social werkers gaan naast de cliënt staan. De zelfstandigheid van de cliënt staat centraal. Geen succes in Nederland, samenlevingsopbouw word verspreid.
Het maatschappelijk werkt verschuift van individuele benadering naar een systeembenadering.

119
Q

Emancipatie en individuele ontplooiing – jaren 60

A

Sociaal werkers gaan niet boven maar naast kansarme mensen staan. Verbeteren van maatschappelijk structuur. Rijksoverheid reageert op onmaatschappelijkheidsbestreiding.
O.B.S.: opbouwwerk in bijzondere situaties. De burgers worden mondiger.
Nieuwe zakelijkheid - 1974
Een periode van nieuwe zakelijkheid met de nadruk op de rechten en plichten van de burgers. Door de crisis komt er meer zorg over de betaalbaarheid van de verzorgingsstaat.
Brede welzijnsorganisaties – 1987
Gemeenten willen 1 aanspreekpunt hebben. Achterhuis stelt dat sociaal werkers kwetsbare burgers afhankelijk maken van hun werk. Door mensen minder op de huid te zitten krijgen ze ruimte om hun eigen problemen op te lossen. Sociale vernieuwing: wijkaanpak opnieuw in de aandacht, begint in Rotterdam. Bekent voorbeeld opzoomeren; gezamenlijk de straat schoonmaken en schoonhouden.

120
Q

Nieuwe zakelijkheid - 1974

A

Een periode van nieuwe zakelijkheid met de nadruk op de rechten en plichten van de burgers. Door de crisis komt er meer zorg over de betaalbaarheid van de verzorgingsstaat.

121
Q

Brede welzijnsorganisaties – 1987

A

Gemeenten willen 1 aanspreekpunt hebben. Achterhuis stelt dat sociaal werkers kwetsbare burgers afhankelijk maken van hun werk. Door mensen minder op de huid te zitten krijgen ze ruimte om hun eigen problemen op te lossen. Sociale vernieuwing: wijkaanpak opnieuw in de aandacht, begint in Rotterdam. Bekent voorbeeld opzoomeren; gezamenlijk de straat schoonmaken en schoonhouden.

122
Q

Vermaatschappelijking en bemoeizorg – jaren 90

A

Mensen met psychiatrische problemen niet meer naar instellingen, maar hulp krijgen in de wijk. Empowerment: een proces van versterking waarbij individuen, organisaties en gemeenschappen greep krijgen op de eigen situatie en hun omgeving.

123
Q

Project kwartiermarker:

A

de wijk gastvrij maken voor mensen met een psychiatrische achtergrond.

124
Q

Frontliniewerkers

A

dat social werkers de ruimte krijgen te handelen in het directe contact met klanten en groepen, zonder beperkt te worden door protocollen of regels.

125
Q

Bemoeizorg

A

is met mensen in de thuissituatie weer contact leggen.

126
Q

Paternalisme

A

is ongevraagd onaangekondigd zorg bieden.

127
Q

Maatschappelijke ondersteuning – 2004

A

Er komt een wet maatschappelijke ondersteuning in 2007. Later word dit aangepast in de Wmo in 2015.

128
Q

Participatiewet

A

De wet waarin mensen met een bijstandsuitkering tegenprestatie voor mensen leveren. Bijv. onbetaald werk dat nuttig is voor de samenleving.

129
Q

8 bakens – 2011

A
  1. gericht op de vraag achter de vraag
  2. gebaseerd op de eigen kracht van de burger
  3. direct erop af
  4. formeel en informeel in optimale verhouding
  5. doordachte balans van collectief en individueel
  6. integraal werken
  7. niet vrijblijvend, maar resultaatgericht
  8. gebaseerd op ruimte voor professional
130
Q

1854:

A

de armenwet, bepaalt dat de armenzorg in particuliere handen moet zijn.

131
Q

1874:

A

het verbod op kinderarbeid tot 12 jaar.

132
Q

1889:

A

beperkingen in arbeid van 12 tot 15 jaar en vrouwen.

1900: leerplichtwet van 6 tot 12 jaar.

133
Q

1901:

A

Woningwet gezondheidswetgeving

134
Q

1952:

A

ontstaan ministerie maatschappelijk werk 1957: AOW

135
Q

1961:

A

wet op bejaardennoorden

136
Q

1965:

A

algemene bijstandswet

137
Q

1967:

A

de wet op de arbeidsongeschiktheid

138
Q

1968:

A

de algemene wet bijzondere ziektekosten

139
Q

1974:

A

Opbouwwerk in bijzondere situaties

140
Q

1987:

A

decentralisatie van het welzijnsbeleid

141
Q

1991:

A

Nieuwe indeling beroepsdomeinen

142
Q

1994:

A

Wijziging van de welzijnswet

143
Q

2007:

A

wet maatschappelijke ondersteuning

144
Q

2015:

A

WMO ( wet maatschappelijke ondersteuning )

145
Q

2015:

A

participatiewet

146
Q

2015:

A

jeugdwet

147
Q

4 historische kwesties

A
  1. eenheid of verscheidenheid
  2. individueel of collectief
  3. autonoom of maatschappelijke speelbal
  4. betaald of vrijwillig
148
Q
  1. eenheid of verscheidend
A
  • over domein heen
  • huis van sociale beroepen
  • grensgevechten en de zoektocht naar eenheid
149
Q

over domein heen

A

Je kan sociaal werk niet echt als 1 domein aanduiden, maar is zo breed dat mensen vaak niet weten
wat een sociaal werker precies doet. Dit leidt ertoe dat er niet een eenduidig beeld naar buiten toe is.

150
Q

Huis van sociale beroepen:

A

Verschillende kamers, maar met gemeenschappelijke ruimtes. Als maatschappelijk werker of jongerenwerker hebben ze in het huis een aparte kamer, maar kunnen elkaar als sociaal werker ontmoeten in de gemeenschappelijke ruimtes.

151
Q

Grensgevechten en de zoektocht naar eenheid

A

Sociaal werk krijg vooral na de tweede wereldoorlog te maken met overheidsbemoeienis. Strijd tussen maatschappelijk en cultureel werk. De grenzen binnen het sociaal werk zijn niet vast gesteld en staan vaak ter discussie. Voorstanders van meer eenheid zijn bang dat specialiseren ertoe leidt dat sociaal werkers en organisaties gefocust worden op een specifiek domein. Dit draagt niet bij aan het gevoel van gemeenschappelijkheid en een stabiele, herkenbare identiteit.

152
Q

BPSW

A

de beroepsvereneging voor professionals in sociaal werk

153
Q
  1. individueel of collectief
A
  • onderscheid tussen 1. Collectieve oriëntatie waarin emancipatie en participatie centraal staan
    2. Individuele oriëntatie waarin het meer gaat om begeleiding en hulpverlening.
  • sociale economie
  • van improviseren naar wetenschappelijk onderzoek
  • de spanning tussen pretenties en mogelijkheden
154
Q

Sociale economie

A

Dubbele beweging; beschermende sociale normen doorzetten met betrekking tot huisvesting, gezondheid, familieleven, opvoeding in gezin en school, arbeid en inkomen.
Aan de andere kant het inzetten van interventies om alle maatschappelijke groeperingen die niet aan deze normen beantwoorden te dwingen zich eraan te onderwerpen.
Elk ‘geval’ van armoede moest worden bekeken, beschreven, gewogen en gemeten en vervolgens aangepakt.

155
Q

Van improviseren naar wetenschappelijk onderzoek

A

De uitbouw van de verzorgingsstaat had consequenties voor de rol van het sociaal werk. In de tweede plaats was er in het sociaal werk niet alleen aandacht voor individuele problemen, maar ook voor persoonlijke ontwikkeling en individuele zelfontplooiing.

156
Q

De spanning tussen pretenties en mogelijkheden

A

Individu en collectief stonden niet langer naast elkaar, maar tegenover elkaar.
Achterhuis verabsoluteerde de idee van authentieke, individuele ontplooiing dermate dat niemand daarbij meer geholpen kon en mocht worden. Zelfhulp gold als de norm, professionele hulp was bij voorbaat verdacht.
In de jaren 80 en 90 ontstonden 2 ontwikkelingen
- Meer aandacht voor specifieke groepen bijvoorbeeld kwetsbare jeugdigen, minderheden, ouderen en gehandicapten.
- Opkomst van de wijkaanpak en het outreachend werken in de jaren negentig, al kwam met name het laatstgenoemde pas echt goed op gang na de eeuwwisseling.

157
Q
  1. autonoom of maatschappelijk speelbal
A
  • verzuiling
  • verstatelijking
  • tussen staat en straat
158
Q

verzuiling

A

In de negentiende eeuw werd zorg en welzijn zo veel mogelijk in de eigen maatschappelijk kring opgelost ( particuliere initiatief ).
In het begin van de 20ste eeuw kristalliseerde het kerkelijk en particulier initiatief zich steeds verder uit via de zuilen. Ze behartigen de belangen van hun eigen groep.
Subsidiariteitsbeginsel -> soevereiniteitq

159
Q

verstatelijking

A

De bemoeienis van de staat nam na de tweede wereldoorlog toe. De overheid subsidieerde meer, dus ging meer eisen stellen aan instellingen. Er stonden discussies tussen de behoudende ideeën en de moderne opvattingen. In de jaren 60 kreeg het moderne meer voet aan de grond en ontstond de ontkerkelijking. ‘Welzijn’ fungeerde als gemeenschappelijk noemer van de activiteiten en werkvelden van het sociaal werk. De overheid nam op die manier zelf de verantwoordelijkheid voor het welzijn van de burgers op zich.

160
Q

tussen staat en straat

A

In de jaren 80 leidden bezuinigingen en decentralisaties zowel tot verzakelijking als tot schaalvergroting. De ‘welzijnsorganisaties’ kregen hun opdrachten van de gemeenten. De sociale professionals die bij deze organisaties in dienst waren golden als de ‘uitvoerders’ en daarmee van het beleid van gemeente en provincie. Deze positie werd ook wel aangeduid als frontliniewerkers. Frontliniewerkers hebben hoog dienstverleningsideaal; ze willen mensen helpen, bijdrage leveren, maar ze komen slechts zelden in de buurt van dit ideaal. Wel beschikken ze over ruimte om zelf beslissingen te nemen bij de uitvoeren van hun werk.

161
Q

betaald of vrijwillig

A

Het opleidingsinrichting voor sociale arbeid moest een einde maken aan het geliefhebber en het dilettantisme. Vrijwilligers hadden na de eerste helft van de 20ste eeuw de overhand. Aan het eind van de 19de eeuw pleitte vrouwen voor betaald werk die vooral geschikt voor hen was.

162
Q
  1. betaald of vrijwillig
A
  • modernisering
  • veranderd vakmanschap in het werken met vrijwilligers
  • tussen hoop en vrees
163
Q

modernisering

A

Modernisering
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen
Na de 2de wereldoorlog raakte de professionalisering van de sociale beroepen in een stroomversnelling. Social werk werd verricht in opdracht van de gemeenschap. Bestuurders bevonden zich in het spanningsveld tussen professionele voorhoede en levensbeschouwelijke achterban. In de jaren 80 en 90 dwongen bezuinigingen, professionals om meer op afstand te gaan werken en een groter beroep op vrijwilligers te gaan doen.

164
Q

veranderd van vakmanschap in het werken met vrijwilligers

A

Rollen als vrijwilliger:
- Initiator; zaken ontlokken en brengen ze mensen rond een maatschappelijk vraagstuk bij elkaar.
- Ontwerper; bedenken ze aansprekende projecten die mensen motiveren
- Organisator; zorgen voor een uitnodigend klimaat dat direct betrokkenen aanzet tot
samenwerking.
- Scout; zoeken ze naar burgers die vereiste vaardigheiden en kennis verwerven.
- Verbindingsfiguur; ze geven vorm aan het onderhouden en benutten van netwerken.

165
Q

tussen hoop en vrees

A

Samenwerking tussen professionals en vrijwilligers is als glas; erg mooi, maar kwetsbaar. Sociaal werkers maken zich zorgen over het gemak hoe gesproken word over de inzet van vrijwilligers.

166
Q

Sociale professionals als ‘eigenaar’ van professionalisering

A

Professies bezitten occupational control; dat wil zeggen dat ze de beroepsuitoefening en de
voorwaarden waaronder die plaatsvindt zelf reguleren en controleren.

167
Q

Professionalisering

A

is het proces waarbij een beroep zich tot een herkenbare en erkende professie ontwikkel

168
Q

Verbindende professionalisering

A

De pure professionalisering van klassieke professies als arts of advocaat lijkt voor sociaal werk niet haalbaar. Een strategie van verbindende professionalisering zoekt naar een specifieke vorm van professionalisering.

169
Q

Een haat-liefde verhouding professionalisering

A

Social work heeft altijd een haat liefde verhouding gehad met professionalisering. In de jaren 60 pleitte voorstanderd voor een ‘open beroep’. Achterhuis stelde de hele identiteit ter discussie van het sociaal werk.

170
Q

Precaire professionalisering

A

Binnenperspectief; Hierbij wordt professionalisering bekeken vanuit de sociale professionals. Het draait dan vooral om de verhouding tussen het beroep en de individuele beroepsbeoefenaren. Het vakmanschap staat centraal; normen, standaarden en regels.
Buitenperspectief; Verwachten die politici, bestuurders en burgers ebben van de sociale beroepen. Hierbij staat de verhouding tussen het beroep en de samenleving centraal.

171
Q
  1. Waarom is er zoveel interesse in filosofie?
A

Het gevolg van de tijd waarin we leven. De ontwikkelingen veranderd het beeld dat wij over onszelf hebben en wat het betekend mens te zijn.

172
Q
  1. Wat is de keerzijde (negatieve kant) van de technologische ontwikkelingen?
A

De computertechnologie maakt het mogelijk ons overal te volgen. Technologische ontwikkelingen hebben nog grotere gevolgen; we staan aan het begin van kunstmatige intelligentie. Deze ontwikkeling zet een streep door het idee dat de mens een vrije wil heeft en een uniek wezen is. Dit volgens Yuval Noah Harari.

173
Q
  1. Wat is een algoritme en welk gevaar kan het opleveren?
A

Een algoritme is een automatisch systeem waardoor er minder nagedacht word. Een reeks instructies die leiden naar een doel.

174
Q

We worden gedwongen om filosoof te zijn

4. Kun je de titel van deze paragraaf uitleggen?

A

Door alles wat we kunnen met de technologische ontwikkelingen leidt tot vragen. Door de keuzes die je maakt in je leven, moet je de juiste vragen stellen ( dit heet filosoferen).

175
Q
  1. Waarom hebben we filosofie nodig?
A

Omdat niet alles beantwoord kan worden door wetenschap.

176
Q
  1. 2 Filosofie en sociaal werk

6. Wat is de relatie tussen sociaal werkers en filosofie?

A

Omdat sociaal werkers worden geconfronteerd met moeilijk vragen over de samenleving.

177
Q
  1. Wat is de taak van de sociaal werker in de
A

participatiesamenleving?

Een social worker wil een samenleving creëren waarin iedereen meedeelt.

178
Q
  1. Zijn ‘eigen regie, zelfredzaamheid, eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid’ objectieve begrippen? Kun je dat uitleggen?.
A

Ja, want het is iets wat de overheid is dat we zelf nastreven
Het beleid van de instelling

179
Q
  1. Hoe geven instellingen invulling aan het overheidsbeleid?
A

Ze maken keuzes hoe budgetten worden gebruikt binnen de instellingen

180
Q

De opleiding sociaal werk
10. Wat betekent de zin: ‘De definitie maakt duidelijk dat sociaal werk een normatief beroep
is dat morele en politieke oordelen bevat over wat normaal is en al dan niet maatschappelijk gewenst.’

A

Omdat iedereen een andere mening heeft, niet dezelfde normen en waarden. Je heb verschillende politieke overtuigingen en daar zal je als social worker een weg in moeten zien te vinden.

181
Q

Individuele overtuiging

11. Welk verschil in overtuiging is er tussen beide psychiaters in het voorbeeld?

A

Overtuiging van de achtergrond van de patiënt.

182
Q
  1. Waarom moeten er (filosofische ) vragen gesteld worden bij de Beroepscode?
A

Verantwoorden en legitimeren

183
Q
  1. Wat is een ‘normatief karakter’?
A

Normatief is het woord dat aangeeft dat er een norm gevormd of gesteld wordt of het scheppen van recht. Belangrijke synoniemen van normatief zijn: bindend en maatgevend.

184
Q
  1. Waarom moeten sociaal werkers hun handelen altijd verantwoorden en legitimeren?
A

Mens- maatschappijbeelden, waarden en normen zijn geen feiten.

185
Q
  1. Welke ideeën bestaan er over het zelfbeschikkingsrecht in het voorbeeld?
A

De praktijk is een onontwarbare kluwen

186
Q
  1. Welke ‘draden’ zie je in het voorbeeld van Bastiaan?
A

Er is een draad verbonden met de wet en regelgeving die cliënten al dan niet beschermd tegen persoonlijke willekeur van sociaal werkers of het beleid van de instelling.

187
Q
  1. Welke fundamentele vragen stellen filosofen zich? Vind je dat terecht?
A

Wanneer de mens vrij is, waar de grens ligt van deze vrijheid.
Ja zeker, door alle veranderingen van het leven is het goed om je bepaalde dingen voor jezelf af te vragen.
What matters

188
Q
  1. Waarom staat ook de wetenschap ter discussie?
A

Niet alle wetenschappers zijn het met elkaar eens.

189
Q
  1. Wat zijn ‘matters of fact’ en wat zijn ‘matters of concern’?
    .
A

Matters of fact doelt hij op wat als feitelijke stand van zaken wordt gezien en waarover geen discussie mogelijk is. Matter of concern is dat het feit wordt gepresenteerd niet wil zeggen dat het daadwerkelijk ook zo is

190
Q

Toegepaste ethiek en beroepsethiek

20. Wat betekent ‘discretionaire ruimte’?

A

De handelingsruimten is de ruimte waarin social werkers kunnen handelen naar de regels en wetten die er zijn.

191
Q
  1. Wat is de taak van beroepscodes?
A

Het is een hulpmiddel voor de social worker. Waarmee morele oordelen kunnen worden geanalyseerd.

192
Q
  1. Wat is een dilemma?
A

Dilemma is wanneer er 2 morele ethieken voorkomen.

193
Q
  1. Wat is het nadeel van een stappenplan?
A

Omdat het stappenplan al blanco word wanneer er morele dilemma’s in het geding komen.

194
Q
  1. Kun je de laatste alinea van deze paragraaf uitleggen?
A

Dat er achter de keuzes die we maken een politieke overtuiging schuil gaat.

195
Q

Stap. 2 reële impact ordeningsprincipe

A

Ordeningsprincipes zijn niet alleen beschrijvend, maar hebben ook een reële im- pact. Zo kunnen bepaalde kenmerken (geslacht, leeftijd, etniciteit,…) ervoor zor- gen dat mensen hier nadeel/voordeel van ondervinden. Dat laatste staat echter niet vast, maar verandert in functie van de context (tijd, plaats, samenstelling bevolking, organisatie,…).

196
Q

Stap 3: In het intersectioneel denken leren we kijken naar hoe al deze verschillende dimensies op elkaar inspelen.

A

Het al dan niet beschikken over een bepaald kenmerk heeft een belang- rijke impact op onze positie en onze kansen omdat bepaalde kenmerken hoger ingeschat of meer als de norm beschouwd worden dan andere: man versus vrouw, wit versus gekleurd, ‘autochtoon’ versus ‘allochtoon’, hetero versus LGBTQ, rijke middenklasse versus (kans)arm, jong versus oud,…