trede 7 duits Flashcards
trede 7 duits 2havo
1
Q
mijn
A
mein
2
Q
jouw
A
dein
3
Q
zijn
A
sein
4
Q
haar
A
ihr
5
Q
zijn
A
sein
6
Q
zijn
A
sein
7
Q
ons/onze
A
unser
8
Q
jullie
A
euer
9
Q
hun
A
ihr
10
Q
uw
A
Ihr
11
Q
moeten
A
sollen
12
Q
mogen
A
dürfen
13
Q
tellen
A
zählen
14
Q
aanbevelen
A
empfehlen
15
Q
geschikt zijn
A
sich eignen
16
Q
duiken
A
tauchen
17
Q
ontdekken
A
entdecken
18
Q
voldoende zijn
A
genug sein
19
Q
erop letten
A
beachten
20
Q
onderscheiden
A
unterscheiden
21
Q
praten
A
reden
22
Q
nodig hebben
A
brauchen
23
Q
gebeuren
A
passieren
24
Q
ademen
A
atmen
25
Q
luisteren/horen
A
hören
26
Q
toebehoren aan
A
gehören
27
Q
gaan zitten
A
sich setzen
28
Q
proberen
A
versuchen
29
Q
redden
A
retten
30
Q
heel mooi (droomachtig)
A
traumhaft
31
Q
terwijl
A
während
32
Q
de vakantie
A
der Urlaub
33
Q
want
A
denn
34
Q
de reclame
A
die Werbung