toetsweek 2 Flashcards

1
Q

Onder wie was de leiding van de Reformatie?

A

Maarten Luther

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat was het gevolg van de Reformatie?

A

Er waren al sinds het begin van de 16e eeuw conflicten tussen katholieken en protestanten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar was Luther het niet mee eens?

A

De handel van aflaten en de rjjkdom van monniken en pausen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wie verbande Luther uit de kerk?

A

De paus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke keizer verklaarde Luther weer vogelvrij?

A

Keizer Karel V

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom werd Luther vogelvrij verklaard?

A

omdat de keizer bang was voor het uiteenvallen van het Europese rijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom moest Willem van Oranje voor heropvoeding naar Brussel?

A

Omdat keizer Karel V niet wilde dat zijn rijk in handen kwam van een protestant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat werd Willem na de heropvoeding?

A

Plaatsvervanger van de Karel V in de Nederlanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wie was de opvolger van Karel V

A

Filip II

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat ontstond door meningsverschillen tussen Filip II en Willem van Oranje

A

De Opstand, ook wel de 80-jarige oorlog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer zette Columbus voet aan wal in Amerika

A

1492

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer zette Vasco de Gama voet in Azië

A

1498

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat was het gevolg van het feit dat Nederlandse zeelieden Columbus en de Gama volgenden?

A

kennis van nieuwe culturen en enorme handelssuccessen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waartoe leidden de handelssuccessen?

A

een toenemende welvaart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waarom heet de gouden eeuw zo

A

omdat er door handelssuccessen een toenemende welvaart was

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

rond 1600 steeg het inwonersaantal van Amsterdam, van hoeveel naar hoeveel/

A

50.000–> 200.000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat was er zo bijzonder aan de inwoners van Amsterdam

A

de helft was buitenlander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

waarom kwamen Vlamingen Brabanders Spanjaarden en Portugese joden naar Amsterdam

A

ze waren vluchteling voor oorlogsgeweld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

waarom kwamen noren zweden Denen en polen naar Amsterdam

A

ze waren op zoek naar werk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat werd er voor de werkzoekers opgericht

A

de VOC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waarom kwamen de Duitsers ook vaak naar Amsterdam

A

als seizoenarbeiders of voor stage bij vakmensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wanneer werd de franse taal belangrijk

A

in de loop van de 17e eeuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

waarom werd de franse taal belangrijk

A

door de toenemende internationale handel

door het hoge aanzien voor de franse taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

waar waren taalpuristen bang voor

A

ze waren bang dat het Nederlands zou verarmen door het frans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

waar waren veel mensen bang voor omtrent de franse taal

A

dat het het eenheidsgevoel zou wegnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

waar was toneel beschikbaar voor het gewone volk?

A

tijdens de kermistijd op de platte kar

staand in de schouwburg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

waar was toneel beschikbaar voor de rijken

A

zittend in de schouwburg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wat betekend deux ex machina

A

een goddelijke of bovennatuurlijk personage zorgde voor een wonderlijke, onlogische afloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

waar gingen liederen meestal over

A

liefde, geloof of het gewone leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

wat voor soort liederen werden in de 16e en 17e eeuw heel populair

A

geuzenliederen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

waar gingen geuzenliederen over

A

heldendaden, religie, spot- en strijdliederen tegen Filips II

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

wanneer werden geuzenliederen gebundeld

A

1573

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

waarin werden geuzenliederen gebundeld

A

Het Geusen Lieden Boecxken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

waarom werden reisverhalen gelezen

A

omdat men nieuwsgierig was naar nieuwe dingen in de wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Welk boek ging over een zeereis in opdracht van de VOC met als spektakel de ontploffing op de Indische oceaan

A

Scheepsjongen van de Bontekoe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

wanneer kwam scheepsjongen van de boetekoe uit

A

1648

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

uit hoeveel regels bestaat een sonnet

A

14

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

wat is de regelopbouw van een sonnet

A

2x4 regels

2x3 regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

wat is een volta

A

een wending tussen regel 8 en 9 in een sonnet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

waar gaan sonnetten over

A

meestal over de schoonheid van de vrouw waar de schrijver verliefd op is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wie is de uitvinder van het sonnet

A

Francesco Petrarca

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

waar schreef de uitvinder van het sonnet over

A

laura

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

wat waren rederijkerskamers

A

de centra van kunsten en wetenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

welke rederijkerskamers had je in Amsterdam

A

het wit lavendel

de egelantier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

wie verlieten in 1617 de egelantier

A

Bredere en Hooft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

waarom verlieten bredero en hooft in 1617 de egelantier

A

om de nederduytsche academie te stichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

wat was er bijzonder aan het wit lavendel

A

vooral vluchtelingen uit het zuiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

hoe was de eerste versie van het Wilhelmus

A

het was een vlot soldatenliedje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

van wanneer stamt de eerste versie van het Wilhelmus

A

1573

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

van wanneer dateert de huidige versie van het wilhemus

A

17e eeuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

wie is de auteur van het wilhelmus

A

anoniem, maar was Marnix van Sint-Aldegon of Petrus van Datheen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

waarom was de auteur van het Wilhelmus anoniem

A

omdat dat soort teksten tot de doodstraf leiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

wat is propaganda

A

een vorm van communicatie waarbij iemand anderen voor zijn ideeën probeert te winnen dmv eenzijdige, soms verzonnen, informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

wanneer werd Nederland een koninkrijk

A

1813

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

wat werd in 1813 het volkslied van het Nederlands koninkrijk

A

Wien Neêrlands bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

wanneer werd het Wilhelmus alsnog het volkslied

A

1932

57
Q

Wat wordt er bedoeld met uit een Duits geslacht in het wilhelmus

A

een man van het volk

58
Q

wat was het officiële begin van de opstand

A

de slag bij heigerlee in 1568

59
Q

waar verwijst Maastricht naar in het Wilhelmus

A

Alfa, een generaal in dienst van Filips II

60
Q

waar is bredero geboren en getogen

A

Amsterdam

61
Q

naar wat voor school ging bredero

A

franse school

62
Q

waarom was het bijzonder at bredero naar een franse school is gegaan

A

omdat hij wel kennis van de klassieken had

63
Q

tot wat is bredero na de middelbare school opgeleid

A

kunstschilder

64
Q

waarom is bredero nooit getrouwd

A

hij was vaandeldrager

65
Q

waardoor zag bredero het normale leven

A

hij was belastingsambtenaar

66
Q

met wie was bredero medeoprichter van de nederduytsche acedemie

A

PC Hooft

67
Q

wat is bredero zijn belangrijkste werk

A

spaansche Brabander, 1618

68
Q

wie is het hoofdpersonage in de spaansche brabander

A

de arrogante maar straatarme jerolimo

69
Q

wat was er bijzonder aan de schrijfstijl van bredero

A

hij schreef in de dialecten van zijn personages

70
Q

wat had je waarschijnlijk als je jezelf 70 paar losse mouwen kon veroorloven

A

veel geld

71
Q

wat zijn potschijters

A

protestantse nederlanders die in bredero zijn tijd naar Emden vluchtten

72
Q

wat gebruikt bredero veel in de passages van jerolimo

A

franse woorden

73
Q

wat is een terzijde

A

zijdelings commentaar, een opmerking tegen jezelf of het publiek

74
Q

welke steden waren in de middeleeuwen al universiteitssteden

A

Leuven en leiden

75
Q

wat was het landjuweel

A

een toneelwedstrijd tussen rederijkerskamers

76
Q

wat zijn drie typische rederijkersgenres

A

rondeel
ballade
refrein

77
Q

waarom werd in de 16e en 17e eeuw veel niets doorgegeven door een stadsomroeper

A

omdat er toen veel analfabeten waren

78
Q

wat was het twaalfjarige bestand

A

een rustige tijd in de Opstand

79
Q

waarom was er een twaalfjarig bestand

A

omdat twee groepen prostestanten een geloofsruzie uitvochten

80
Q

waar ging de geloofsruzie tijdens het bestand over

A

wanneer er wordt bepaald wie er in de hemel komt

81
Q

welk punt namen de beide groepen in tijdens de geloofsruzie tijdens het bestand

A
contraremonstranten= het wordt al bij de geboorte bepaald
remonstranten = je hebt er zelf nog invloed op of je in de hemel komt
82
Q

waarom leek Nederland in de 18e eeuw een land met vrije godsdienst

A

omdat protestanten, katholieken, joden en atheïsten vreedzaam samenleefden

83
Q

waarom was er in Nederland in de 18e eeuw toch geen volledige godsdienstvrijehid

A

omdat alleen gereformeerden overheidsbaantjes konden krijgen of regent konden worden

84
Q

wanneer kwamen er in Nederland koffiehuizen

A

rond 1700

85
Q

wat gebeurde er in koffiehuizen

A

praten en lezen over nieuwe boeken, pamfletten en tijdschriften

86
Q

wat was taboe in koffiehuizen

A

politiek

87
Q

wat lag er op tafels in koffiehuizen

A

kranten en spectators

88
Q

wat waren in de 18e eeuw de belangrijkste sociale vaardigheden

A

converseren en briefschrijven

89
Q

volgens wat ging briefschrijven

A

model uit brievenboekjes

90
Q

waarom veranderde het briefschrijven volgens model met de tijd

A

omdat het steeds onnatuurlijker werd gevonden als vrienden en geliefden via model schreven

91
Q

waarom zijn in de 18e eeuw encyclopedieen uitgevonden

A

om mensen kennis bij te brengen

92
Q

wat is er vooral bijzonder aan encyclopedieen

A

er was veel aandacht voor ambacht

93
Q

waar kwam de eerste encyclopedie vandaan en hoeveel delen had die

A

frankrijk

37 delen

94
Q

uit hoeveel delen bestond de eerste Nederlandse encyclopedie

A

7 delen

95
Q

waarom bouwde Eise Eisinga een planetarium

A

om te laten zien dat de planeten niet op elkaar zouden botsen

96
Q

waar is het planetarium een voorbeeld van

A

een product uit de verlichting

97
Q

wat was de verlichting

A

een eeuw waarin mensen steeds meer probeerden te begrijpen van de wereld om hun heen en de opgedane kennis ook wilden doorgeven aan anderen

98
Q

hoe lang kon toneel duren

A

wel 5 uur lang

99
Q

hoe zag een toneelmiddag eruit

A

tragedie
klucht
soms ballet

100
Q

wat werd geschrapt in toneel van 1700-1800

A

alles wat in strijd was met de werkelijkheid

101
Q

wat voor soort toneel werd in de tweede helft van de 18e eeuw populair

A

burgerlijk drama

102
Q

wie waren niet blij met de opkomst van burgerlijk drama

A

klassieke toneelschrijvers

103
Q

wat was er kenmerkend voor de kinderboekjes die in de 18e eeuw werden geintroduceerd

A

de opvoedkundige lessen dropen ervan af

104
Q

waarom was de roman in het begin niet populair

A

omdat het geen klassiek genre was

omdat ze bang werden dat lezers teveel werden meegevoerd door de hartstochtelijke emoties van de personages

105
Q

wanneer werden romans langzaam geaccepteerd

A

toen deugdzame heldinnen de hoofdrol kregen

106
Q

waaruit bestonden de eerste literaire romans

A

brieven

107
Q

wat is een spectator

A

iemand die observeert

108
Q

wat wilde de spectator

A

leiding geven aan discussies op zedelijk en godsdienstig gebied

109
Q

tot wie richtte de spectator zich

A

tot de lezer

110
Q

wat deed de spectator nog meer naar leiding geven aan discussies

A

advies geven

111
Q

wat is een imaginair reisverhaal

A

verslag van een reis naar een verzonnen land

112
Q

waar verdiende Pieter Langendijk zijn geld aan

A

patroontekenaar

113
Q

wat deed Pieter Langendijk nog meer naast patroontekenen

A

blijspelen schrijven

114
Q

waar gingen blijspelen vooral over

A

burgers met hun problemen

geliefden die niet bij elkaar konden zijn

115
Q

wat is ketterij

A

bewuste afwijking van wat in een geloofskring als fundament wordt gezien

116
Q

wat is een urinaal

A

een fles met een lange flessenhals om het licht van een kaars te verspreiden

117
Q

waarom slonken de huwelijkskansen van betje wolff

A

omdat ze op 17-jarige leeftijd met een militair van huis wegliep

118
Q

met wie trouwde betje wolff uiteindelijk

A

een predikant uit Midden-Beemster

119
Q

waarom ging betje wolff schrijven

A

omdat in midden-beemster niets te doen was

120
Q

met welke vriendin had betje wolff veel briefcontact

A

Aagje deken

121
Q

wanneer gingen betje en Aafje samenwonen

A

na de dood van de predikant

122
Q

hoeveel personages komen voor in sara burgerhart

A

24

123
Q

uit hoeveel brieven bestaat sara burgerhart

A

175

124
Q

waar gaat de sara burgerhart over

A

een jonge vrouw die door schade wijs wordt

125
Q

van wie krijgt sara pianoles

A

van meesters aan huis

126
Q

waarom vind sara haar tante hypocriet

A

omdat ze van liefdesromannetjes houdt maar streng gelovig is

127
Q

wat betekend paaps

A

katholiek

128
Q

wie was Baankaart

A

Duitse predikant Conrad Mel

129
Q

wanneer ontstond het medium tijdschrift

A

17e eeuw

130
Q

wanneer werden tijdschriften een genre

A

18e eeuw

131
Q

wat is een feuilleton

A

een verhaal in stukken geplaatst

132
Q

waar kwamen tijdschriften meestal vandaan

A

een eenmansredactie

133
Q

wat was een kenmerk van geleerden tijdschriften

A

er staat een samenvatting van wetenschappelijke boeken in

134
Q

wat was het kenmerk van satirische bladen

A

ironisch
verzonnen nieuw
commentaar door goddelijk of mythisch wezen

135
Q

spectatoriale tijdschriften

A
anonieme spectators die commentaar op de wereld geeft
gericht op de ratio 
verlichtingsdenken 
verschillende invalshoeken bieden
advies geven
136
Q

als wat werd lezen voor kinderen vooral gezien

A

opvoedmiddel

137
Q

wat vond john locke van het kind

A

het kind is tabula rosa en moet spelend leren

138
Q

wat vond Jacques Rousseau van kinderen

A

kinderen zijn van nature goed

139
Q

wat was de belangrijkste kritiek op Van Alphen

A

hij zou niet voor de kinderen maar voor de ouders schrijven