toets woorden les 2 Flashcards
1
Q
esse
A
zijn
2
Q
custodire
A
bewaken
3
Q
subito
A
plotseling
4
Q
accedere
A
gaan naar
naderen
5
Q
haud
A
helemaal niet
6
Q
praebere
A
(aan) bieden
7
Q
sic
A
zo
8
Q
bibere
A
drinken
9
Q
cogitare
A
(na) denken
10
Q
deus
A
god
11
Q
protegere
A
beschermen
12
Q
nam
A
want
13
Q
uxor, uxores
A
echtgenote
14
Q
tradere
A
overhandigen
15
Q
dicere
A
zeggen