tijvak 1 t/m 4 Flashcards

1
Q

Jager-verzamelaars

A

Trekken rond om voedsel te verzamelen en te jagen. Weinig bezittingen omdat ze veel moeten rondtrekken. Groepen van 15-40 mensen. Gelijke verdeling man en vrouw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Homo sapiens

A

Sinds 30.000 jaar bestaat er maar één soort mensachtige op aarde, wij, de homo sapien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Nomadisch

A

Jagers-verzamelaars zijn bijna altijd nomaden: wanneer hun leefomgeving niets meer genoeg voedsel bood, trokken ze verder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Prehistorie

A

Begint als mensen zich vestigen in een gebied en eindigt als mensen het schrift uitvinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Agrarische revolutie

A

De overgang naar de landbouw.

  1. Men schakelde over van zwervend naar een sedentair bestaan
  2. Snelle bevolkingsgroei
  3. Uitvinding technieken
  4. De mens gaat de natuur steeds meer naar zijn hand zetten
  5. Ontstaan sociale ongelijkheid
  6. Op lange termijn: het ontstaan van steden, nieuwe beroepen en het schrift
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Landbouwsamenleving

A

Tussen 9000 en 6000 onstonden landbouwsamenlevingen, je leeft dan van het verbouwen van gewassen en het omderhouden van vee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sedentair

A

De mens verstigd zich, ze blijven op één verblijfplaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De vruchtbare halve maan

A

Het gebieg rond de rivieren de Eufraat, de Tigris en Jordaan, waar voor het eerst op grote schaal aan landbouw werd gedaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Polytheïsme

A

De Soemerische en Egyptische samenleving waren polytheïstisch. Er worden meerdere goden vereerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Schrift

A

Het schrift werd heel belangrijk voor stedelijke gemeenschappen, om de oogst en belasting bij te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Aristocratie

A

Regeringsvorm waarbij een groep al de macht heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Atheens burgerrecht

A

Mannen boven de 18 met een Atheens burgerrecht hadden gelijke rechten en mochten rechtstreeks meebeslissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Directe democratie

A

De bestuurvorm van Athene was een directe democratie: burgers hadden politieke invloed. De beslissingen die worden door volksvergaderingen genomen. (Door mannen boven de 18 met een Atheense burgerrecht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Filosoof

A

Mensen die allerlei aspecten van het bestaan onderzochten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Polis

A

Athene was een polis, een stadstaat: de stad en het omliggende land vormden samen een politieke eenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ostracisme

A

Als iemand te machtig werd, kon je deze wegstemmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Tiran

A

Iemand die te machtig wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wetenschappelijk denken

A

De Griekse filosofen probeerden een algemene ‘theori’ te ontwikkelen om natuurverschijnselen te verklaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Griekse bouwkunst

A

Zuilen, driehoeken en beelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Germanen

A

Boerenvolkeren die in Noord-Europa leefden. Leven in stamverband. Geen rechtspraak maar wraak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Klassieke cultuur

A

De Grieks/Romeinse cultuur wordt vaak beschouwd als één geheel, de klassieke cultuur/oudheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Romanisering

A

De Kelten en de Germanen namen een aantal zaken over van de Grieks/Romeinen.

  1. Het schrift
  2. Bouwen in steen
  3. Gebruik van glas
  4. Romeinse kleding
  5. Muntgeld
  6. Centrale verwarming
  7. Badhuizen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Beroepsleger

A

Het Romeinse leger begon als een gewoon boerenleger. Het ontwikkelde zich tot een proffesioneel beroepsleger en dat leger was zo goed als onverslaanbaar. Hoe kwam dit?

  1. Soldaat was vechtmachine
  2. Zeer goed getraind
  3. Goede uitrusting
  4. Goede tactiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Keizerrijk

A

In de eerste eeuw voor Chr. werd het Romeinse Rijk een keizerrijk, de keizer trok veel macht naar zich toe als opperbevelhebber van het leger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

3 bestuursvormen van het Romeinse Rijk

A

753 v.Chr. - 500 v.Chr: Koninkrijk
500 v.Chr - 27 v.Chr: Republiek
27 v.Chr - 475 n.Chr: Keizerrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Pax romana

A

Er brak een periode aan van rijkdom en rust in het Romeinse Rijk onder leiding van keizer Augustus, deze tijd begon vanaf 27 v.Chr. en duurde tot 180 n.Chr.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Romeins burgerrecht

A

Veroverde volken kregen een Romeins burgerrecht aangeboden: zij moesten dan de keizer vereren als een god, zij weren beschermd en ze kregen bepaalde voorrechten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Romeinse Rijk

A

Door een goed gefunctioneerd beroepsleger en diplomatie ontstond het Romeinse Rijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Diplomatie

A

Diplomatie bestond uit het sluiten van bondgenootschappen met lokale heersers. Rome beloofde bescherming, in ruil daarvoor kregen ze gehoorzaamheid en soldaten. Trouwe bondgenoten werden beloond. Ongehoorzame bondgenoten werden aangevallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

West- en Oost Romeinse Rijk

A

Het lukte de keizers niet om de rust terug te laten keren in Rome, dus werd het rijk in 395 n.Chr. opgesplitst. Het West-Romeinse Rijk ging ten onder in 476 n.Chr. door wanorde, machtsgrepen en machtsverdelingen. Het Oost-Romeinse Rijk bleef een eenheid en werd welvarend, bleef tot 1453 bestaan.

31
Q

Volksverhuizingen

A

Vanaf de 3e eeuw n.Chr. drongen Germaanse stammen het rijk binnen vanwege de vruchtbare gronden, dit leidde tot grote volksverhuizingen.

32
Q

Monotheïsme

A

Het geloven in één god, het jodendom en het christendom zijn monotheïstische godsdiensten.

33
Q

Hiërarchie

A

De seculiere geestelijken kennen een kerkelijke rangorde

34
Q

Kerstening

A

Kerstening is bekeren, de missionarissen hebben hier een hele belangrijke rol in gespeeld tijdens het verpreiden van het christendom door Europa.

35
Q

Missionaris

A

Een geestelijke die naar andere volkeren trekt om hun tot zijn godsdienst te laten bekeren.

36
Q

Parochie

A

Een lokale gemeenschap van gelovigen, de pastor zorgt voor het niveau van de parochie.

37
Q

Reguliere geestelijken

A

Deze mensen leven teruggetrokken in kloosters.

38
Q

Seculiere geestelijken

A

Deze mensen leven tussen de ‘gewone’ mensen.

39
Q

Islam

A

De profeet Mohammed stichtte in de 7e eeuw n.Chr. de derde monotheïstische godsdienst: de islam. De god was Allah: hij openbaarde teksten aan Mohammed die in de Koran kwamen. De islam verspreidde zich vanuit Mekka over het Arabisch Schiereiland en het midden-oosten.

40
Q

Kalifaat

A

Het gebied waar een kalief (opvolger van de profeet) politiek geestelijk leider van was, werd kalifaat genoemd.

41
Q

Kenmerken van Islamitisch geloof in de samenleving

A
  1. Er werd een Islamistische munt ingevoerd.
  2. Het Arabisch werd de taal van het bestuur en de wetenschap.
  3. De sharia werd ingevoerd
  4. Met de bouw van grote religieuze en publieke gebouwen werd de macht van de islam benadrukt.
42
Q

Sharia

A

Een stelsel van rechtsregels gebaseerd op het woord van God

43
Q

Agrarische samenleving

A

Na de val van het Romeinse Rijk werd de agrarische-urbane samenleving vervangen door een agrarische samenleving. Mensen gingen veel meer op het platteland wonen inplaats van steden en de bevolking leeft van het verbouwen van gewassen en het houden van vee.

44
Q

Autarkie

A

De handel in West-Europa verdween bijna, dus was het hofstelsel vrijwel zelfvoorzienend. (Autarkisch houd dus in dat je voor jezelf zorgt)

45
Q

Domein

A

Horige boeren woonden vaak op het domein (een landbouwgemeenschap) van de heer, hier stonden herendiensten tegenover.

46
Q

Hofstelsel

A

Als horigen op het domein van de heer willen leven moesten ze herendiensten uitvoeren zoals werken voor de heer en een deel van hun eigen opbrengst afstaan aan de heer. Het economisch leven vond dus plaats op het hof van de heer, vandaar dat het economisch systeem van die tijd een hofstelsel wordt genoemd.

47
Q

Horigen

A

Arme boeren die een stukje grond van de heer hebben.

48
Q

Standensamenleving

A

De geestelijken, de adel en alle anderen (vooral boeren) vormden drie standen. Aan een stand waren bepaalde rechten en plichten verbonden.

49
Q

Feodaal stelsel/leenstelsel

A

De Franken maakten voor het besturen van hun land vanaf de 8ste eeuw n.Chr. geburik van het feodaal stelsel/leenstelsel. Hierbij leende de leenheer een stuk land uit aan een leenman/vazal. Zij bestuurde het land en kregen ook die opbrengsten, maar ze moesten trouw blijven aan de leenheer en in tijden van oorlog soldaten leveren voor het leger van de koning of keizer.

50
Q

Leenheer

A

Leende een stuk land uit, kreeg geld en militaire steun van de leenman. (De leenheer is de koning)

51
Q

Leenman/vazal

A

Leende een stuk land, mocht de opbrengsten ze,f houden, gaf steun aan de leenheer.

52
Q

Drieslagstelsel

A

Een landbouw methode, de handel in Europa vanaf de 11e eeuw kwam weer op gang waardoor door deze ontwikkeling.

53
Q

Geldeconomie

A

Door de terugkeer van handel kwam de geldeconomie weer tot ontwikkeling.

54
Q

Hanze

A

Een samenwerkingsverband van handelssteden in Noord-Europa.

55
Q

3 oorzaken wardoor het beter ging met de landbouw in de 11e eeuw

A
  1. Ontwikkeling drieslagstelsel
  2. Woeste gronden werden gebruikt als landbouwgrond
  3. Gebruik van ijzeren ploeg.
56
Q

Gevolgen voedseloverschotten in 11e eeuw

A
  1. Bevolkingsgroei
  2. Overschotten worden verhandeld
  3. Ontstaan steden
57
Q

Burgerij

A

De voornaamste mensen in een stad waren de mensen met burgerrecht, zij vormden een burgerij.

58
Q

Gilde

A

Verening van mensen met allemaal hetzelfde beroep, je mocht alleen een beroep uitoefenen als je lid was van een gilde. De gilde bepaalde de prijs en hoe het beroep werd uitgeoefend. Een gilde werd gesticht zodat ze toch nog invloed te hebben op het bestuur en om concurrentiete voorkomen.

59
Q

Patriciër

A

Rijke families die het veelal voor het zeggen hadden

60
Q

Privilege

A

De inwoners, vaak ambachtslieden en handelaren, wilden bepaalde privileges:

  1. Recht om jaarmarkten te organiseren
  2. Eigen rechtspraak regelen
  3. Stadsmuur bouwen
61
Q

Stadsrecht

A

Rechten (privileges)

62
Q

Expansie

A

Vanaf de 11e eeuw werd het christelijke grondgebied verder vergroot

63
Q

Inquisitie

A

De kerkelijke rechtbank die straffen bepaalden voor Ketters

64
Q

Ketters

A

Mensen die afweken van de officiële christelijke geloogdleer werden gevolgd en gestraft.

65
Q

Reconquista

A

Christenen veroverden Portugal en Spanje terug op de moslims

66
Q

Centralisatie

A

In de late middeleeuwen probeerden veel leenheren hun macht te verstevigen en te regeren vanuit één plek

67
Q

Staatsvorming

A

Bestuurlijke eenheid

68
Q

Staat

A

Gebied met een duidelijke afgebakende grens en een centraal bestuur

69
Q

Parlementen

A

Overlegorganen waarin de koning samenkwam met vertegenwoordigers uit de drie standen.

70
Q

Staten-Generaal

A

De hoogste statenvergadering met vertegenwoordigers uit heel het land

71
Q

Tijdvak 1

A

Tijd van jagers en boeren (? - 3500 v.Chr.)

72
Q

Tijdvak 2

A

Tijd van grieken en romeinen (3500 v.Chr. - 500 n.Chr.)

73
Q

Tijdvak 3

A

Tijd van monniken en ridders (500 n.Chr. - 1000 n.Chr.)

74
Q

Tijdvak 4

A

Rijd van steden en staten (1000 n.Chr. - 1500 n.Chr.)