Theorieën en uitleg Flashcards

1
Q

Theorie van atavisme en

fysieke kenmerken

A

Criminelen zijn mensen die een stap terug in de evolutie hebben gezet (Atavism). Deze stap terug kenmerkt zich door uiterlijke kenmerken (physical stigmata).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Theorie van fysieke inferioriteit

A

criminelen zijn te herkennen aan hun fysieke inferioriteit. Eugenistische programma’s om criminaliteit tegen te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Theorie van somatotypes

A

Criminelen zijn te herkennen aan hun mesomorphe lichaamstype en bijbehorende persoonlijkheidseigenschappen:

a) Endomorph: relaxed, rustig, easy-going
b) Mesomorph: hard, gespierd, agressief, extrovert, spanningzoekers
c) Ectomorph: dun, kwetsbaar, gevoelig, introvert, zorgen maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Psycho-biologische theorieën

A

Crimineel gedrag wordt verklaard door psycho-biologische factoren zoals IQ, loodvergiftiging, gebruik van medicatie, voeding en bloeddruk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gedragsgenetische theorieën

A

Focus op erfelijkheid van gedrag, waarbij een invloed van (actieve/non-actieve) genen op gedrag
verondersteld wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Neuro-criminologische theorieën

A

Gaan uit van een interactie tussen genetische-, omgevings-, en neurologische (hersenen; zenuwen) factoren.

Raine verklaart crimineel gedrag middels ‘lage’ fysiologische arousal in de hersenen.

Buikhuizen verklaart crimineel gedrag door minder volume en slechtere werking van de amygdala (emotiecentrum) en de
prefrontale cortex (controlecentrum) in de hersenen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Antisocial Personality Disorder/Psychopathy

A

Een psychiatrische diagnose, gedefinieerd als een antisociale persoonlijkheidsstoornis waarin sprake is van roekeloosheid/egocentrisme, gemeenheid/gebrek aan empathie, en disinhibitie/impulsief en sensatiezoekend gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Sensation seeking

A

Persoonlijkheidstheorie waarin de behoefte aan spanning, opwinding en verandering centraal staat, ook wel ‘prikkelhonger’ genoemd. Deze eigenschap wordt omschreven als ‘het zoeken van nieuwe, gevarieerde, complexe en intense sensaties en ervaringen en de bereidheid om daarvoor risico te nemen’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

PEN-model

A

Psychoticisme – Extraversie – Neuroticisme. Deze eigenschappen maken dat iemand een verhoogde kans heeft om crimineel gedrag te vertonen.

a) P: egocentrisch, koel, agressief, ongevoelig, wreed, impulsief, gebrek aan empathie, antisociaal.
b) E: behoefte aan opwinding/sensatie, uitbundig, assertief, dominant.
c) N: labiele emotionaliteit, humeurig, angstig, gespannen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Big Five

A

(Niet alleen gericht op crimineel gedrag)
a) Openness/openheid voor ervaringen: artistiek, nieuwsgierig, fantasierijk, origineel, geïnteresseerd.
b) Conscientiousness/zorgvuldigheid: efficiënt, georganiseerd, planmatig, betrouwbaar,
verantwoordelijk, doortastend.
c) Extraversion/extraversie: actief, agressief, energiek, enthousiast, praatgraag.
d) Agreeableness/vriendelijkheid: aanhankelijk, vergevingsgezind, genereus, aardig, sympathiek,
vertrouwensvol.
e) Neuroticism/neuroticisme: angstig, zelfmedelijden, gespannen, lichtgeraakt, instabiel, verontrust.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zelfcontrole

A

Beheersen eigen emoties, gedragingen en verlangens (met het oog op toekomstige beloning); impulscontrole. Moet voor leeftijd van 8 jaar worden aangeleerd –> gebrek aan zelfbeheersing berust op inadequate opvoeding. Bepaalde aanleg waaraan in de opvoeding te weinig tegenwicht is gegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Observationeel leren

A

Leren door observatie (van (rol)modellen) en imitatie (bv. van ouders, leraren, vrienden, media). Gedrag aanleren zonder directe reinforcement (i.t.t. operante conditionering).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Differentiële-associatietheorie

A

Gericht op het verklaren van crimineel gedrag.

Gedrag wordt aangeleerd in intieme groepen, waarbij de duur, frequentie, intensiteit en belangrijkheid van associatie/omgang met personen een rol speelt.
Het soort personen waarmee iemand zich associeert maakt uit of iemand crimineel gaat gedragen.
Sutherland focust hierbij hoofdzakelijk op het internaliseren (‘eigen maken’) van criminaliteit, waarbij prowettelijke attitudes op een gegeven moment overtrokken worden door antiwettelijke.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Neutralisatietechnieken

A

Rationaliseren/goedpraten van crimineel gedrag. Matza onderscheidt vijf technieken:
a) Ontkennen van verantwoordelijkheid: sociale achtergrond als excuus gebruiken; “wij moesten dit
uitvoeren”.
b) Ontkennen van schade: stelen als ‘lenen’ aanduiden; “drugsgebruik schaadt alleen de gebruiker”.
c) Ontkennen van slachtoffer: “de persoon die schade wordt toegebracht is ook crimineel”.
d) Veroordelen van veroordelaars: labeling proces omkeren –> “autoriteiten zijn net zo goed corrupt”/”zij zijn ons aan het pesten”
e) Beroepen op hogere autoriteit: in dienst van het beschermen van bv. gang, buurt of geloofsovertuiging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Rationele-keuzetheorie

A

Criminaliteit op basis van rationele kosten-baten afweging: streven om tegen
minimale kosten, maximale baten te verkrijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Afschrikkingstheorie

A

De gedachte is dat zwaar (en zeker en snel) straffen personen afschrikt en zal leiden tot minder criminaliteit.

17
Q

Routineactiviteitentheorie

A

Het niveau van criminaliteit wordt bepaald door de aanwezigheid van potentiële daders, geschikte doelwitten en de afwezigheid van voldoende sociale bewaking.

18
Q

Anomietheorie

A

Wanneer er een verschil is tussen de culturele doelen in een samenleving en de middelen die beschikbaar zijn om die doelen te bereiken (i.e., teveel nadruk op materiële welvaart en bereiken hoge sociale status, maar niet iedereen heeft toegang tot dezelfde middelen). Dit veroorzaakt innerlijke spanning (strain). Reactiepatronen:

                 Legitieme middelen+       Legitieme middelen - 

Doelen + Conformiteit Vernieuwing

Doelen - Ritualisme Terugtrekgedrag Rebellie/verzet

19
Q

Straintheorie

A

Uitbreiding van de anomietheorie –> veronderstelt niet alleen economische strain, maar ook andere vormen, zoals studiedruk bij studenten.

20
Q

Sociale-desorganisatietheorie

A

Gedrag is (mede) afhankelijk van de mate van samenhang in een samenleving waarin iemand leeft: des te beter mensen geïntegreerd zijn in een samenleving (des te meer cohesie/integratie er is), des te meer zij de cultuur van die samenleving naleven (en des te minder criminaliteit zij plegen).

21
Q

Delinquente subcultuur

A

Verklaring voor criminele gedragingen in groepsverband.
Leden van groepen hebben een slechte sociale positie en niet de middelen om maatschappelijke doelen te bereiken. Criminaliteit is daarin een aanpassingsstrategie (bv. gangs: de gang biedt jongeren de mogelijkheid om dominante waardensysteem overboord te gooien en te vervangen door andere waarden –> ontstaan collectieve subcultuur met eigen statuscriteria en eigen regels. Hierdoor kan alsnog status verkregen
worden).

22
Q

Differential opportunity theory

A

Vorming van delinquente subcultuur die in oorsprong niet destructief is (zoals Cohen dat wel veronderstelt), maar illegale weg om uit armoede te komen. Niet enkel het ontbreken van legitieme middelen, maar ook de beschikbaarheid van illegitieme middelen speelt een rol. Cloward en Ohlin onderscheiden drie subculturen:

a) Criminele subcultuur: vooral in wijken waar de criminaliteit van volwassen in aanzien staat.
Jongeren profileren zich, om deel uit te mogen maken van het criminele netwerk. Familiebanden
spelen een belangrijke rol (bv. jongeren in Turkse koffiehuizen; verzamelplaats voor criminelen).

b) Conflictsubcultuur: kenmerk is gebruik van geweld, tonen fysieke moed, nemen van risico’s (bv.
Antillianen & Marokkanen, zij hebben weinig voorbeelden van criminelen in oudere generatie dus
zij moeten zelf hun weg vinden in misdaad).

c) Afzonderingssubcultuur: als je niet bij crimineel of conflict kan aansluiten. Grote rol voor drugs
en alcohol (lijken op ‘terugtrekkers’ zoals beschreven door Merton) (bv. groot aantal etnische
minderheden onder verslaafden).

23
Q

Bindingentheorie

A

a) Gehechtheid (attachment): hechten aan mensen, daardoor gevoelig zijn voor oordeel van anderen.
b) Betrokkenheid (commitment): hoe meer je erin investeert, hoe meer je op het spel zet (subjectief, rationele keuze).
c) Gebondenheid (involvement): wie een drukke baan heeft; heeft geen tijd voor criminaliteit. Goede integratie –> minder criminaliteit.
d) Normen en waarden (beliefs): aanvaarding morele waarde van conventionele regels.

24
Q

Sociale-controletheorie

A

Mensen zien af van het plegen van crimineel gedrag, omdat zij daarmee de bindingen die ze gedurende hun levensloop ontwikkelen op het spel zetten (i.e., relaties, school, werk, etc.).

25
Q

Labeling/Etiketteringstheorie

A

‘Crimineel’ zijn is een label dat wordt opgeplakt naar aanleiding van een bepaalde overtreding, wat stigmatisering tot gevolg kan hebben. Stigmatisering van bepaalde personen of groepen vergroot de kans op verdere criminaliteit.

26
Q

Labeling/Etiketteringstheorie

A

‘Crimineel’ zijn is een label dat wordt opgeplakt naar aanleiding van een bepaalde overtreding, wat stigmatisering tot gevolg kan hebben. Stigmatisering van bepaalde personen of groepen vergroot de kans op verdere criminaliteit.

27
Q

Secundaire-deviantietheorie

A

Delictplegers worden geen misdadiger door het overtreden van de wet (primaire deviantie), maar doordat de autoriteiten hem het etiket misdadiger, crimineel, delinquent opplakken.
Wanneer iemand een sociaal stigma/label/etiket krijgt opgelegd door bepaald gebrek, zoals een criminele identiteit, dan is de kans groot dat iemand zich naar die rol gaat gedragen (self-fulfilling prophecy).
Het verschijnsel dat wetsovertreders de hen door de omgeving opgelegde rol van crimineel als een identiteit gaan beschouwen waarnaar zij zich vervolgens ook gaan gedragen, staat bekend als secundaire deviantie.