Thema 9 Plem Flashcards

1
Q

wat zijn de risico factoren voor het krijgen van aspecifieke nekklachten

A
  • trauma
  • hogere leeftijd
  • vrouwelijk geslacht
  • genetische aanleg
  • slechte psychologische gezondheid
  • hoge (werk) stress
  • roken
  • lage werktevredenheid
  • vreemde werkhouding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de prognostische factoren voor het krijgen van aspecifieke nekklachten

A
positief
- jongere patienten 
- actieve coping 
negatief
- eerdere episodes van nekpijn
- slechtere gezondheid
- psychologische factoren (angst, zorg, frustratie)
- werkgerelateerde klachten
- traumagerelateerde nekpijn
- VAS
- gebruik van medische zorg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is de doelstelling van het screeningsproces bij nekklachten?

A

het doel van de screening is

  • het uitsluiten van mogelijke specifieke pathologie
  • onbekend, maakt onbekwaamd, maakt onbevoegd
  • het herkennen van symptomen, patronen, het beloop en de eventuele aanwezigheid van rode vlaggen en kunnen plaatsen en clusteren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is de methodiek van het screeningsproces bij nekklachten

A

1 aanmelding
2 inventarisatie hulpvraag -> wat is de klacht van de patient
3 screening of fysiotherapeutisch onderzoek is geindiceerd -> aanwezigheid van rode vlaggen in clusters
4 informeren en adviseren -> mogelijk terug verwijzen naar de huisarts

bij acuut trauma moment uitvoeren CCSR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat moet er gebeuren bij een acuut trauma moment bij de nek

A

uitvoeren van de Canadian Cervical spine rule (CCSR) bij de aanwezigheid van nektrauma.
Cluster CCSR (sn 90/100%) negatief is de kans op een fractuur minimaal
- direct na het trauma moment alert
- geen neurologische verschijnselen
- rotatie meer dan 45 graden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn de 5 profielen die uit een screening kunnen komen

A

1 bekend patroon = indicatie fysiotherapie
2 onbekend patroon
3 bekend patroon met een of meerdere afwijkende symptomen
bekend patroon met afwijkend beloop
4 aanwezigheid van rode vlaggen (clusters)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de indeling voor aspecifieke nekklachten volgens binder

A

specifieke nekklachten -> metastaseringen, radiculopathie, stenose, spondylolisthesis
niet-specifieke nekklachten -> elke vorm van (sub)acuut tot chornische nekklahcten waarbij geen abnormale anatomische structuren de klachten veroorzaken worden gedefineerd als niet-specifieke nekklachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is de indeling voor aspecifieke nekklachten volgens de Neck Pain Task Force

A

profiel 1 geen tekenen van specifieke pathologieen en geen tot weining klachten in ADL
profiel 2 geen tekenen van specifieke pathologieen maar wel matige tot veel klachten in ADL
profiel 3 nekklachten met neurologische tekenen en symptomen
profiel 4 nekklachten met tekenen en symptomen van een specifieke pathologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is de indeling voor aspecifieke nekklachten volgens Waddell

A
nekklachten met of zonder uitstraling
- specifieke nekklachten
- radiculair beeld
- andere ernstige problematiek
a-specifieke nekklachten
- gevaar voor ontwikkeling chorniciteit
- geen gevaar voor ontwikkeling chorniciteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

uit welke 4 testen bestaat het cluster van Wainner

en wat is de betrouwbaarheid bij hoeveel testen positief

A

1 actieve rotatie nek <60 graden
2 spurling test
3 distraction test
4 ULTT-A

2 positief = SP 0,56
3 positief = SP 0,94
4 positief = SP 0,99

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

beschrijf de kenmerken van de Atlas

A
  • het ontbreken van een wervellichaam
  • bovenste gewrichtsvlakken zijn cocaaf
  • onderste gewrichtsvlakken zijn convex
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

beschrijf de kenmerken van de Axis

A
  • de dens is de tand van de draaier
  • grootte procesus spinosus
    zwak processus transversus
  • bovenste gerichtsvlakken zijn convex
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn de ligamenten bij C1-2 en wat is de remmende werking

A

cruciatum atlantis - remt beweging Dens en houd axis op zijn plek
transversum atlantis - remt beweging Dens en houd axis op zijn plek
fasciculi longitudinale - remt beweging Dens en houdt de Axis op zijn plek
alaria - houd dens en axis op zijn plek en remt rotatie en bevestigd de dens met de schedel
apicis dentis - houd dens axis op zijn plek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn de verschillende soorten hoofdpijn

A
primaire hoofdpijn
- migraine
- tension-type hoofdpijn
- cluster hoofdpijn
- overige primaire hoofdpijn
secundaire hoofdpijn
- hoofdpijn t.g.v. whiplash
- medicatieafhankelijke hoofdpijn
- cervicogene hoofdpijn
- temporomandibulaire hoofdpijn
- hersentumor/-infectie hoofdpijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

beschrijf het cluster van Van der Wurff

A

het cluster gaat over de betrokkenheid van het SI gewricht bij 3 van de 5 testen positief is het waarschijnlijk

  • compression test
  • distraction/gapping test
  • thigh trust/PPPP/femoral shear test
  • patrick sing/FABERE test
  • gaenslen test
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

beschrijf het cluster van laslett

A

het cluster gaat over de betrokkendheid van het SI gewricht bij 2 van de 4 positief is het waarschijnlijk

  • distraction test
  • thigh thrust
  • compression test
  • sacral thrust
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

beschrijf het beloop van lage rug klachten

A

50% herstel binnen 1 week
80-90% herstel binnen 4-6 weken
95% herstel binnen 3 maanden
bij een normaal beloop nemen de activiteiten en participatie toe en de pijn verminderd
bij een afwijkend beloop en vertraagd herstel is er gedurende 3 weken geen duidelijke toename in activiteiten en participatie

18
Q

welke spieren maken deel uit van het lokale spiersysteem en welke behoren tot het globale spiersysteem

A

lokale spiersysteem;

  • m. multifidus
  • mm. intertransversalis
  • mm. interspinales
  • m. transversus abdominis
  • m. quadratus lumborum
  • m. psoas

het globale spiersysteem

  • m. obliquus internus
  • m. obliquus externus
  • m. rectus abdominis
  • m. erector spinae
  • m. quadratus lumborum
  • m. psoas
19
Q

wat zijn de verschillende fase binnen het motor leurning model

A

cognitieve fase;
doel is lokaal spieren leren aanspannen zonder inschakeling van het globale spiersysteem
associatieve fase
doel is aanleren specifieke deelbewegingen met inschakeling van het globale spiersysteem en controle op cocontractie van het lokale spiersysteem
autonome fase;
doel is integreren specifieke bewegingen in ADL

20
Q

beschrijf de triage bij lage rugklachten

A
8% specifiek non serious
2% specifiek serious
90% aspecifiek
- met uitraling tot de knie
- zonder uitstraling
21
Q

beschrijf de kenmerken van aspecifieke lage rugklachten en van radiculair beeld

A

aspecifieke lage rugklachten
- eerste rugklachten tussen de 20 en 55
- uit zicht vaak glutaal, lumbosacraal en bovenbenene
- pijn wordt mechanisch beinvloed
kenmerken radiculair beeld
- pijn in het been is meer aanwezig dan de pijn in de rug
- uitstralende pijn tot aan de voet of teen
- ervaren van paraethesieen en of sensibiliteitsstoornis
- neuromeningeale prikkelingen
- afname motorische, sensibelen of reflex functie, passend bij 1 segment

22
Q
beschrijf de volgende begrippen
incidentie
prevalentie
sensitiviteit
specificiteit
positief voorspellende waarde
negatief voorspellende waarde
likelihood reatio
validiteit
responsiviteit
MCID
MDC
A

incidentie = aantal nieuwe gevallen
prevalentie = aantal mensen op die moment
sensitiviteit = hoe groot de kans dat als de test positief is bij een patient die ziek is
specificiteit = hoe groot de kans is dat de test negatief is bij een patient die niet ziek is
positief voorspellende waarde = voorspellende waarde zegt iets over de zekerheid waarmee men de diagnose kan stellen of uitsluiten
negatief voorspellend waarde = zegt iets over de zekerheid waarmee men de diagnose kan stellen of uitsluiten
likelihood ratio = de maat voor de kracht waarmee de test de kans o phet daadwerkelijk hebben van ziekte verhoogd of de kracht waarmee de test de kans op het niet hebben van een ziekte aangeeft
validiteit = een indicatie van de mate waarin het instrument daadwerkelijk niet construct meet dat het pretendeert te meten
responsiviteit = of het meetinstrument in staat is om veranderingen in de tijd te meten.
MCID = minimal clinical important difference
MDC = minimal detectable change

23
Q

beschrijf de prognostische factoren en de symptomen van een whiplash

A

een whiplash is een plotselinge gebeurtenis waarbij het hoofd krachtig naar voren en naar achter wordt bewogen.
- 85% binnen 6 maanden weer de werkzaamheden opgepakt
-50% - 80% is binnen 6 maanden klachtenvrij
80% na 2 jaar klachten vrij en 20% houd blijvende klachten

symptomen
acute symptomen
- nekpijn
- afgenomen mobiliteit
- hoofdpijn
- duizeligheid
na 6 maanden
- nekpijn
- hoofdpijn
- verminderde mobiliteit in de nek
- pijn in de schouder/arm
- rugpijn
- concentratieproblemen duizeligheid
24
Q

beschrijf het beloop van een whiplash

A

normaal herstel;
verbetering van functies activiteiten en participatie en afname van de pijn
vertraagd herstel;
binnen 4 weken geen verbetering op het niveau van activiteiten en participatie
chronisch;
klachten blijven na 6 maanden na ongevalstrauma aanwezig

25
Q

beschrijf de WAD schaal

A

WAD = whiplash associated disorders
0 geen klachten, geen subjectieve / objectieve afwijkingen
1 pijn, stijfheid en gevoeligheid in de nek maar geen objectieve afwijkingen
2 nekklachten en andere klachten van het houdings- en bewegingsapparaat bijv afgenmen mobiliteit, drukgevoelig
3 nekklachten en eurologische uitvalsverschijnselen bijv afgenomen of verdwenen peesreflexen, spierzwakte en sensorische stoornissen
4 nekklachten en fracturen of dislocaties.

26
Q

beschrijf de predisponerende factoren voor chroniciteit volgens de richtlijn whiplash

A
  • hoge baseline pijnintesiteit >5,5
  • hoofdpijn vanaf begin
  • lager opgeleid
  • geen autogordel gedragen
  • lage rugpijn vanaf begin
  • hoge NDI score >14,5
  • nekpijn voor ongeval
  • nekpijn vanaf het begin
  • catastroferen
  • vrouwelijk geslacht
  • WAD 2/3
27
Q

wat zijn de verschillen tussen PFPS en tendinopathie

A

aard van de pijn
PFPS = zeurend, soms stekend
TENDI = zeurend en scherp

locatie
PFPS = peri patellair
TENDI = distaal van de patella

tijd
PFPS = toe en afnemend met pijnvrije episoden
TENDI = toenemend bij activiteit en afnemend bij rust

intensiteit
PFPS = te provoceren d.m.v. activiteiten
TENDI = pijn bij palpatie

28
Q

wat zijn de tiologische factoren van PFPS

A
  • patellahoek, patella congruentie en subluxatie
  • sporen van de patella
  • beenlengte verschil
  • spierlengte afname
  • spierkracht afname
  • inter-musculaire coordinatie
  • ROM heup, knie, enkel
  • coping
  • overgewicht
  • hypermobiliteit
  • chondromalacie patellae
  • leptosoom
29
Q

beschrijf het algoritme volgens witvrouw voor PFSP classificeren

A

PFPS kan als oorzaak hebben malalignment of musculair dysfunctie

MALALINGMENT
- malalingment in het hele been
- malalingment in PF gewricht 
      \+ niet musculaire oorzaak
      \+ musculaire oorzaak
MUSCULAIRE DYSFUNCTIE
- strength deficit
      \+ VMO
      \+ quadriceps
- neuromusculaire dysfunctie
      \+ VMO/VL timing dysfunctie
- flexibility
      \+ hamstrings / quadriceps / gastrocnemius / iliotibiale band
30
Q

benoem de testen voor uithoudingsvermogen

A

AEROBE CAPACITEIT

  • zoladz
  • astrand
  • 6MW
  • SWT
  • PWC
  • shuttle run
  • cooper test
  • harverd step test
  • RAMP-protocol

AEROBE VERMOGEN

  • VIAD test
  • lactaat stress test
  • conconi test

LACTISCHE CAPACITEIT

  • cunningham en faulkner test
  • rast-test
  • MAOD

ALACTISCHE CAPACITEIT
- 10x5 meter test
- 5x10 meter test
interval sprint

ALACTISCHE VERMOGEN

  • sargent jump test
  • 10 meter sprint

LACTISCHE VERMOGEN
- shuttle tempo test
shuttle test

31
Q

benoem de testen voor kracht en snelheid

A

KRACHT

  • 1RM test
  • MRC
  • Isokinetische
  • hand-held-dynometer
  • functionele testen

SNELHEID

  • maximale snelheid (30-80 meter
  • snelheid uithoudingsvermogen
32
Q

benoem de parameters volgens de rehaboom bij stabiliteit

A

series 4-6
herh 3-40
pauze 10-30 sec
snelheid afhankelijk functie

33
Q

benoem de parameters volgens de rehaboom bij kracht uithoudingsvermogen

A

series 3-6
herh 20-40
pauze 30-60 sec
snelheid 2-0-2

34
Q

benoem de parameters volgens de rehaboom bij hypertrofie

A

series 2-6
herh 6-12
pauze 60-90 sec
snelheid 1-0-1

35
Q

benoem de parameters volgens de rehaboom bij maximaal kracht

A

series 2-4
herh 1-3
pauze 90 sec 5 min
snelheid 1-0-1

36
Q

benoem de parameters volgens de rehaboom bij supramaximaal

A

series 2-4
herh 1-3
pauze 90 sec 5 min
snelheid 1-0-1

37
Q

benoem de parameters volgens de rehaboom bij explosief

A

series 3-4
herh 6-12
pauze 90 sec 5 min
snelheid max

38
Q

benoem de parameters volgens de rehaboom bij snelheids training

A

series 3-4
herh 8-10
pauze 90 sec 5 min
snelheid 1/2 - 0 - 1/2

39
Q

benoem de parameters volgens de rehaboom bij specifieke kracht

A

series 3-4 in functie
herh 3-5 in functie
pauze 90 sec 5 min
snelheid functie specifiek

40
Q

benoem de parameters volgens de rehaboom bij plyometrie

A

series 3-4
herh 8-12
series 90 sec 5 min
snelheid excentrisch naar maximaal concentrisch

41
Q

benoem de parameters volgens de rehaboom bij agility training

A

variatie tussen kracht / kracht uithoudings vermogen / snelheid.
specialistische trainingsvormen gericht op functie en sport
vergelijkbare situatie met orginele wedstrijdvorm

42
Q

benoem de algemene sport revalidatie opbouw

A
  1. Acute fase:
    a. Belasting reductie
    b. ROM normaliseren
    c. Spier atrofie remmen
    i. Muscele setting oefeningen.
    d. Stabiliteit / proprioceptie
  2. Trainingsfase 1: basis training;
    a. Progressieve krachttraining
    i. Opbouw van krachttraining
    b. Herstel spierbalans
    i. Co-contractie
    c. Dynamische stabilisatie
    d. ROM optimaal houden/uitbreiden
  3. Trainingsfase 2: vermogens training;
    a. Vermogenstraining (vermogen = kracht x snelheid)
    b. Agility/endurance training
    c. Onderhouden kracht/ROM
    i. Huiswerk oefeningen om ROM/kracht te blijven onderhouden 4. Return to play fase:
    a. Continueren kracht/rom
    b. Sport specifieke oefeningen
    c. Opbouw wedstrijdelementen
    d. Aanvang competitie