Thema 5: Atoommodellen Flashcards

1
Q

Wat heeft Dalton gedaan?

A

Hij heeft alle gekende elementen een symbool gegeven en ze ondergebracht in een tabel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat ontdekte Dalton over de atomen?

A

Ze kunnen niet verdwijnen of uit het niets ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat ontdekte Dalton tijdens een reactie?

A

Hij ontdekte dat er een herschikking ontstaat tijdens een chemische reactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geef de 4 eigenschappen van Dalton

A
  • kleinste deeltje op aarde
  • bolvormig
  • massief en ondeelbaar
  • massa en grootte is specifiek voor elke atoomsoort
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat gebeurt er tijdens de proef van Thomson?

A

Door de aantrekking van de kam buigt de waterstraal af. De magneet heeft geen aantrekking op de kam waardoor magnetische kan uitgesloten worden.
CONCLUSIE: een atoom moet (statische) ladingen bevatten, aangezien een geladen staaf de watermoleculen aantrekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom buigt een lichtstraal af?

A

Normaal gaat de lichtstraal rechtdoor maar door het elektrische veld buigt de lichtstraal af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geef de 3 eigenschappen van Thomson

A
  • massief+elektrisch neutraal
  • buitenzijde: negatief geladen
    ELEKTRONEN
  • positieve, geleiachtige massa in het hele atoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geef een verschil tussen Dalton en Thomson

A

DALTON:
een atoom heeft geen elektrische lading.

THOMSON:
Een atoom bevat een even grote negatieve als positieve lading

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Geef de 3 belangrijke kenmerken van het atoommodel van Rutherford.

A
  • een grote ijle ruimte
  • een centrale, massieve kern of nucleus
  • kleine elektronen die vrij rondzweven in de ijle ruimte —> de elektronenmantel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geef een ander woord voor de kern van een atoom.

A

de nucleus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe noemen de positieve geladen deeltjes?

A

de protonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe noemen de negatieve deeltjes (massa die ongeveer gelijk is aan die van een proton, maar zonder lading)?

A

de neutronen (ontdekt door James Chadwick)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de verzamelnaam voor de protonen, neutronen en de elektronen?

A

De elementaire deeltjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoeveel elektronen en protonen heeft een H-atoom?

A

1 proton en 1 elektron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoeveel elektronen,protonen en neutronen heeft een NA-atoom?

A

11 protonen, 12 neutronen en 11 elektronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer zijn atomen elektrisch neutraal?

A

Als er evenveel protonen voorkomen als neutronen

17
Q

Geef de 3 belangrijke kenmerken van het atoommodel van Bohr.

A
  • een centrale massieve kern met positief geladen protonen en neutrale neutronen
  • elektronen die zich op een vaste afstand van de kern bevinden en bewegen op schillen
  • een gelijk aantal elektronen en protonen (elektrisch neutraal)
18
Q

Geef de formule voor het maximaal aantal elektronen in een bepaalde schil.

19
Q

Wat is het maximale aantal elektronen dat een schil kan bevatten?

A

32 elektronen

20
Q

Wat is er speciaal aan de kern?

A
  • protonen + neutronen

- bevat een massa

21
Q

Wat is er speciaal aan de schillen?

A
  • elektronen

- bevat geen massa

22
Q

Wat geeft het massagetal A weer?

A
  • de massa van de kern

- aantal protonen + aantal neutronen

23
Q

Wat geeft het atoomnummer Z weer?

A
  • aantal protonen

- aantal elektronen

24
Q

Geef de formule van A.

25
Q

Geef de formule van Z.