Thema 4, voortplanting bij de mens Flashcards

1
Q

waarom spreken we van secundaire geslachtskenmerken?

A

Verschillen komen pas vanaf puberteit tot uiting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bij secundaire geslachtskenmerken, van wat zijn de kenmerken een gevolg van?

A

verhoogde productie oestrogeen en testosteron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

geef de mannelijke secundaire geslachtskenmerken

A

beharing op aangezicht en rest lichaam, skelet en skeletspieren worden sterker, bredere schouders, stemverlaging, vergroting penis en balzak, zaadlozing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

geef de vrouwelijke secundaire geslachtskenmerken

A

Beharing onder oksels en rond schaamstreek, rondere lichaamsvormen door vorming onderhuids vet, breder bekken, volumetoename van borsten, menstruatiecylcus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Leg de term ‘geslachtsdifferentiatie’ uit.

A

Emryonaal hetzelfde basispatroon, indifferente periode. Y-chromosoom = verantwoordelijk voor de differentiatie. Op Y-chromosoom: TDF-gen, deze ontwikkelen teelballen i.p.v. eierstokken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is de functie van de eierstokken, geef ook synoniem.

A

De gonaden of geslachtsklieren zorgen voor de productie eicellen en productie vrouwelijke geslachtshormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De eierstokken (bouw): welke twee delen kun je onderscheiden?

A

Merg -> rijk aan bloedvaten, vertakken naar schors toe tot bij follikels.
Schors -> plaats waar eicellen rijpen. de follikels: blaasje met onrijpe eicel (maandelijkse rijping), follikelcellen: voeden en beschermen eicel, productie vrouwelijke geslachtshormonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

beschrijf kort de bouw van de eileiders.

A

10 cm lange kanalen, trechter met franjes vangt eicel op van eierstok. ampulla: verwijding eierstok waar bevruchting gebeurt. peristaltiek en trilhaarwerking: transporteren naar baarmoeder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

functie van de eileiders:

A

Transporteren van de eicel van de eierstok tot in baarmoeder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bouw van de baarmoeder:

A

Peervormige spier, versmalt tot baarmoederhals met slijmprop. Baarmoederwand: kring en lengtespieren, baarmoederslijmvlies.
Baarmoederslijmvlies= dunne, goed doorbloede bindweefsellaag bedkt met epitheel en slijmklieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Functie van het baarmoederslijmvlies:

A

Aanvoer hormonen en voedingsstoffen embryo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bouw van de schede:

A

Gespier kanaal (8cm), rekbaar, binnenwand bekleed met slijmvlies: melzuurbacteriën -> zuur milieu -> bescherming infecties. Maagdenvlies (hymen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Functie vagina:

A

vrouwelijk paringsorgaan + baringskanaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat valt er onder de uiwendige geslachtsorganen van de vrouw:

A

kleine en grote schaamplippen, clitoris

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Leg de vorming van primaire follikels voor de geboorte uit.

A
  1. Na indifferente periode: kiemcellen (= oögeniën) gevormd door mitose (in schors van ovaria). Kiemcellen = Diploïde voorlopercellen van de eicellen, noemen we oögeniën (2n).
  2. Voor de geboorte: Oögeniën starten met meiose. In profase 1 stopt het delingsproces. De eicel in wording = primaire oöcyt (2n).
  3. Primaire oöcyt en follikelcellen = primaire follikel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Leg de groei van een primaire follikel uit. Tot wat rijpt hij?

A

Rond de primaire oöcyt zijn de follikelcellen, die gaan toenemen. Deze gaan op een bepaald moment follikelvocht afscheiden, dat wordt een grotere follikelholte. Als de follikel helemaal rijp is, is het een Graafse follikel. rond de oöcyt vormt zich het pellucidevlies, = glashuid.

17
Q

Wat is een Graafse follikel?

A

Een volledig rijpe follikel. Meiose 1 wordt voortgezet en voltooid.

18
Q

Wat gebeurt er in de Graafse follikel?

A

Primaire oöcyt zet meiose 1 voort en voltooit meiose 1. Haploïde dochtercellen ontstaan, n = 23. Geen homologe chromosomen. We spreken van secundaire oöcyt (n) en poollichaampje (n).

19
Q

Leg ovulatie uit.

A

Na meiose 1 start de secundaire oöcyt (n) met meiose 2. Hier treedt ovulatie op: de Graafse follikel barst open aan dunste kant. De secundaire oöcyt bevindt zich nu in de trechter van de eileider. Omgeven door corona radiata, = Enkele lagen follikelcellen die eicel voedingsstoffen voorzien.

20
Q

Wat is corona radiata?

A

= Enkele lagen follikelcellen die eicel voedingsstoffen voorzien.

21
Q

Samenvattend; hoe gebeurd de rijping van primaire follikels vanaf de puberteit?

A

Van primaire follikel met primaire oöcyt (2n) tot Graafse follikel, van Graafse follikel met secundaire oöcyt (n) omgeven door pellucidevlies naar ovulatie.

22
Q

Hoe weet je of er wel bevruchting zal zijn of geen bevruchting?

A

Geen bevruchting: secundaire oöcyt stopt meiose 2 in metafase 2, eicel sterft af binnen 24u en wordt geresorbeerd. + achtergebleven follikelcellen vormen geel lichaam (of corpus luteum), = resterende follikelcellen in eierstok nemen in grootte toe en blijft een tweetal weken bestaan.
Wel bevruchting: Meiose 2 wordt afgewerkt ( alleen als secundaire oöcyt geprikkeld wordt door binnendringen zaadcel.), Poollichaampje en rijpe eicel (oötide) ontstaan. Oötide (n+n) bevat haploïde chromosomenaantal van eicel en zaadcel.
-> celkernen versmelten , er ontstaat bevruchte eicel = zygote (2n)

23
Q

Wat is de menstruatiecyclus?

A
  • Vanaf puberteit
  • gemiddeld 28 dagen – geteld vanaf de eerste dag van de menstruatie tot de volgende menstruatie
  • veranderingen in eierstok- en baarmoeder door hormonen.
    eicelrijping in ovaria = eierstokcyclus
    klaarmaken van baarmoeder op zwangerschap = baarmoedercyclus
  • 3 fasen: menstruatie-, folliculaire en luteale fase
    geregeld door hormonen
24
Q

Wat is de eierstokcyclus?

A

= eicelrijping in ovaria

25
Q

Wat is de baarmoedercyclus?

A

= klaarmaken van baarmoeder op zwangerschap

26
Q

wat zijn hormonen?

A

Het zijn chemische stoffen geproduceerd door endocriene klieren. Ze worden afgescheiden in het bloed en door de bloedsomloop getransporteerd naar een doelwitorgaan waar ze een regelende functie hebben.

27
Q

Geef de samenhang tussen de edocriene klieren, hun hormonen en hun doelwitorganen voor de regeling van de menstruele cyclus.

A
  1. Hypothalamus - GRF - hypofysevoorkwab
  2. Hypofysevoorkwab - gonadotrope hormonen (FSH en LH) - follikels in de eierstokken
  3. Eierstokken - Geslachtshormonen (oestrogeen en progesteron) - baarmoeder, baarmoederslijmvlies
28
Q

geef de functies van volgende hormonen:
1. Gonadotrope hormonen:
- FSH =
- LH =
2. Geslachtshormonen:
- oestrogeen =
- progesteron =

A
  1. Gonatrope hormonen:
    - FSH = rijping en groei van follikels in de eierstok
    - LH= Ovulatie en vorming van het gele lichaam
  2. Geslachtshormonen:
    - Oestrogeen = groei baarmoederslijmvlies en activatie bloedvatgroei
    - Progesteron= stimuleert klierweefsel in baarmoederslijmvlies
29
Q

Deel de menstruatiecyclus chronologisch in in 3 fasen.

A
  1. Folliculaire fase
  2. Luteale fase
  3. Menstruatiefase
30
Q

Leg de folliculaire fase uit.

A

Start vlak na menstruatie. Lage concentratie aan oestrogeen en progesteron. De hypothalamus produceert GRF. De GRF prikkelt de hypofysevoorkwab tot neurosecretie van follikelstimulerend hormoon FSH en luteïniserend hormoon LH. In lage concentratie doet vooral FSH een aantal follikels rijpen (meerdere follikels starten, slechts 1 per cyclus rijpt volledig). Follikelcellen in de groeiende follikels scheiden oestrogeen af, dit stimuleert de groei van het baarmoederslijmvlies. Bloedvaten ontiwkkelen hierdoor ook. Op het moment van de rijpe follikel scheiden de follikelcellen veel oestrogeen af -> oestrogeendrempel wordt bereikt! Gevolgen van bereiken oestrogeendrempel: GRF-secretie verhoogt, piek in afscheiding van FSH en LH, LH-piek zorgt voor ovulatie en vorming van geel lichaam, positieve feedback.

31
Q

Gevolgen van bereiken oestrogeendrempel in de folliculaire fase:

A

GRF-secretie verhoogt, piek in afscheiding van FSH en LH, LH-piek zorgt voor ovulatie en vorming van geel lichaam, positieve feedback.

32
Q

Leg de luteale fase van de menstruatiecyclus uit.

A

Geel lichaam produceert oestrogeen en progesteron.
Onder invloed van progesteron: meer slijmklieren in baarmoederslijmvlies, klierweefsel scheidt slijmerig vocht af (rijk aan glycogeen, secretiefase), klaarmaken van baarmoederslijmvlies voor eventuele innesteling, centra voor temp.regulatie worden beïnvloed -> Lichaamstemp. stijgt ong. 0,5°C.
Door de hoge concentratie aan oestrogeen en progesteron remmen de GRF productie door de hypothalamus: FSH en LH productei zal stilvallen, geel lichaam zal atrofiëren, oestrogeen en progesteronconcentraties dalen, baarmoederslijmvlies brokkelt af, menstruatie, nieuwe cyclus.

33
Q

leg de menstruatiefase van de menstruatiecyclus uit.

A
  • 5 dagen
  • geen bevruchting
  • bloedverlies: door haarvaten die barsten bij het afbrokkelen van het baarmoederslijmvlies.
  • bloeding stopt als oestrogeenconcentratie in bloed stijgt (bloedvaten trekken samen)
  • Einde: baarmoederslijmvlies is dunne laag bindweefsel met laagje epitheelcellen
34
Q

Leg de feedbackmechanismen uit van de menstruele cyclus.

A

35
Q

Leg de hormonale invloed op eierstok en baarmoeder na bevruchting uit. Wat gebeurd er?

A

Als er wel een bevruchting heeft plaatsgevonden, moet het baarmoederslijmvlies behouden worden voor de innesteling. Er komt dus geen menstruatie.Productie van het hormoon HCG, door embryo geporduceerd en hormoon houdt geel lichaam in standt (zoals bij LH). Geel lichaam blijft oestrogeen en progesteron produceren, houdt slijmvlies ook in stand.
Later: placenta neemt rol van geel lichaam over.

36
Q

Leg de hormonale invloeden op het slijm van de baarmoederhals uit, voor de ovulatie en na de ovulatie.

A

Voor de ovulatie: meer oestrogeen -> slijm van de baarmoederhals wordt vloeibaar. Hierdoor stijgt de pH van de vagina zodat zaadcellen erin kunnen overleven, dus de beweeglijkheid van de zaadcellen stijgt ook. Er wordt ook gezorgd voor relaxatie van de spieren baarmoederhals.

37
Q

Waar is HCG de afkorting van?

A

humaan chorion gonadotrofine

38
Q

Leg de menopauze uit.

A
  • Rond 50-55 jaar
  • hoe ouder, hoe minder follikels aanwezig
    -> oestrogeen productie daalt
    -> geen ovulatie
    -> geen menstruatie + hormonale stoornissen
39
Q
A