Thema 3 Flashcards

1
Q

Massagetal

A

Som v h aantal neutronen en protonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Gem rel atoommassa

A

Gewogen gemiddelde van de atoommassa’s van de isotopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Molecuulmassa

A

Som vd atoommassa’s vd samenstellende atomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Formulemassa

A

Som van de massa’s vd ionen in de formule-eenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Constante van Avogadro

A

6,02 . 10²³deeltjes/mol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Symbool en eenheid voor aantal deeltjes

A

N
Deeltjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Symbool en eenheid voor massa

A

m
g

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Symbool en eenheid voor molhoeveelheid

A

n
Mol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Symbool en eenheid voor constante van Avogadro

A

N(kleine a)
Deeltjes/mol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Symbool en eenheid voor molaire massa

A

M
G/mol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de molaire massa van een atoom?

A

Steeds hetzelfde als atoommassa maar unit –> g/mol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

m = (formule)

A

m = n . M

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe ga je naar het aantal deeltjes naar het aantal gram?

A

n = N/Na (nu weet je hoeveel mol je hebt)
m = n . M (hoeveelheid gram)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Stoichometrie

A

Berekeningen vd verhoudingen waarin stoffen reageren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe kom je aan de molaire massa?

A

Aflezen in tabel bij gem rel atoommassa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Opgeloste stof en oplosmiddel van koffie en suiker

A

Koffie is het oplosmiddel
Suiker de opgeloste stof

17
Q

Cm =

A

M/V (massaconcentratie)

18
Q

Cn

A

n/V (molaire concentratie)

19
Q

Wanneer verzadiging

A

Vanaf een bepaalde concantratie wordt de de stof niet meer opgelost

20
Q

Wanneer is een gas in normomstandigheden en wat is dan het milair gasvolume

A

0 graden celsius
Druk: 1 013 hPa
22,4 L/mol