Thema 2 - Modellen, designs en onderzoeksvragen Flashcards

1
Q

wat is een meetmodel?

A
  • een meetmodel illustreert de operationalisatie van een variabele
  • Een meetmodel bevat altijd maar één construct, waarvoor de operationalisatie uit een of meer onderdelen kan bestaan (bijvoorbeeld vragen in een vragenlijst)
  • meetmodellen representeren de operationalisaties van variabelen; ze illustreren de meetinstrumenten en manipulaties in een studie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is een structureel, of conceptueel model?

A
  • In een structureel model, ook wel conceptueel model, zien we hoe de onderzoeker verwacht dat de variabelen in een studie samenhangen.
  • Een structureel model bevat juist alleen de constructen met hun verwachte samenhang en de operationalisaties worden achterwege gelaten.
  • structurele (of conceptuele) modellen representeren de verbanden tussen de variabelen die worden geanalyseerd.

De conventie is om in meetmodellen en structurele modellen de variabelen die rechtstreeks gemeten of gemanipuleerd worden, de zogenaamde indicatoren, te verbeelden met rechthoeken en de onderliggende variabelen met ovalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een cross-sectioneel design?

A

Als alle data per onderzoekseenheid (bijvoorbeeld een deelnemer) in één sessie worden verzameld, wordt gesproken van een cross-sectioneel design.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is een longitudinaal design?

A
  • Als er per onderzoekseenheid meerdere meetmomenten zijn, is er sprake van een longitudinaal design.
  • Longitudinale designs hebben vanuit wetenschappelijk oogpunt meestal de voorkeur omdat theorieën over processen die binnen personen plaatsvinden het meest interessant zijn om te onderzoeken.
  • ## Longitudinale designs hebben dus meestal de voorkeur, maar ze zijn vaak moeilijker te implementeren: deelnemers moeten namelijk vaker gemeten worden. -> kostprijs,
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

geef 3 passende voorbeelden voor een cross-sectioneel design

A
  1. Een passend voorbeeld van een cross-sectionele studie is een onderzoek naar een nieuw meetinstrument. In deze studie krijgen deelnemers een aantal vragen voorgelegd waaruit de beste vragen geselecteerd moeten worden voor het uiteindelijke meetinstrument. Samen met deze vragen worden bestaande meetinstrumenten afgenomen die gerelateerde constructen meten.
  2. een prevalentiestudie. Het doel hiervan is om in kaart te brengen hoe vaak een ziekte of aandoening in een populatie voorkomt. Deze studies beschrijven bijvoorbeeld welke proportie van de populatie op een bepaald moment lijdt aan depressie, sociale fobie of faalangst.
  3. Een derde voorbeeld van cross-sectioneel onderzoek is onderzoek waarbij het vermoeden bestaat dat een populatie bestaat uit subpopulaties. In dit onderzoek worden verschillende variabelen gemeten. Met analysemethoden kan dan bepaald worden of er min of meer consistente clusters van onderzoekseenheden (zoals deelnemers) bestaan, die onderling meer op elkaar lijken dan op onderzoekseenheden in andere clusters.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is een groot nadeel bij longitudinale designs?

A
  • Een groot nadeel van longitudinale designs is dat er in de praktijk op elk meetmoment mensen kunnen uitvallen (dit heet attritie).
  • In de praktijk is uitval vaak niet willekeurig ==> Is deze steekproef nog wel representatief voor de populatie en is generalisatie naar die populatie dus nog wel toegestaan?

= Deze bedreigingen van de interne validiteit van een design vallen onder de verzamelterm bias. Bij longitudinaal onderzoek kan attritie dus een niet te onderschatten bron van bias zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is het verschil tussen een observationeel design en een experimenteel design?

A
  1. Bij een observationeel design worden twee of meer variabelen gemeten, maar is er geen sprake van een manipulatie. De deelnemers worden dus niet beïnvloed.
  2. Een experimenteel design bevat een of meerdere manipulaties en deelnemers worden dus beïnvloed. Een experimenteel design, of simpelweg experiment, is nodig om conclusies te trekken over de vraag of variabelen elkaar beïnvloeden, dat wil zeggen of er een causaal verband bestaat.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke zijn de drie voorwaarden opdat we een verband tussen twee variabelen causaal mogen noemen?

A

Een verband tussen twee variabelen noemen we causaal als aan drie voorwaarden wordt voldaan.

  1. De variabele die de invloed uitoefent, oftewel het causale antecedent, moet eerder in de tijd gemeten of gemanipuleerd worden dan de andere variabele, het causale consequent. De invloed moet namelijk tijd hebben om plaats te vinden -> kwestie van het causale consequent als laatste te meten
  2. De variabelen moeten samenhangen.-> kan onderzocht worden met een statistische toets
  3. Dit verband kan niet verklaard worden door andere variabelen of externe invloeden -> lastiger, derde variabelen duidelijk in kaart brengen (confounders = variabelen waarvan niet kan worden uitgesloten dat ze verantwoordelijk zijn voor de gevonden verbanden en meetwaarden in een studie.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is een oplossing voor het gevaar van de beïnvloeding door confounders?

A

==> een experimenteel design een oplossing voor confounders.
-> door onderzoekseenheden in gelijkwaardige oftewel equivalente groepen in te delen = Randomisatie

=> Voor die equivalente groepen geldt – per definitie – dat alle confounders over die groepen gemiddeld genomen hetzelfde zijn. Hierdoor is een eventuele invloed van die confounders uitgeschakeld, zonder dat ze bekend hoeven te zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is randomisatie?

A

= elke onderzoekseenheid (meestal een deelnemer) wordt willekeurig toegewezen aan één van de groepen in het experiment.

  • Bij voldoende grote groepen zijn daardoor de groepen in principe equivalent.
  • De kans dat de groepen in een gegeven experiment niet equivalent zijn, is groter naarmate er minder onderzoekseenheden in het onderzoek zitten.

! Hoe meer mogelijke confounders er zijn, hoe grotere groepen nodig zijn.

! **Succesvolle randomisatie is een noodzakelijke voorwaarde om conclusies te kunnen trekken over causaliteit. **

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe worden groepen in een experimenteel design ook nog genoemd? en hoe komt dit tot uiting?

A
  • De groepen in een experiment worden ook wel condities genoemd.
  • Deze condities komen tot uiting in de meetwaarden (categorieën) van een gemanipuleerde variabele.

A-> ls de variabele bijvoorbeeld ‘behandeling’ is, wordt deze geoperationaliseerd in twee meetwaarden, die corresponderen met de twee condities (groepen), zoals ‘geen behandeling’ en ‘wel behandeling’, ‘oude behandeling’ en ‘nieuwe behandeling’, of ‘oude lesmethode’ en ‘nieuwe lesmethode’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is een manipulatie?

A
  • Een manipulatie is dus een operationalisatie van een variabele, die bestaat uit een serie verschillende procedures waaraan de verschillende groepen worden blootgesteld.
  • Het is cruciaal dat het enige verschil in deze procedures voor de verschillende groepen bestaat uit de variabele die onderzocht wordt. Het is anders niet mogelijk conclusies te trekken over de invloed van deze variabele.

Als twee equivalente groepen een andere behandeling krijgen, is er sprake van manipulatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat betekent “het matching van condities”?

A
  • De poging om manipulaties zodanig te ontwikkelen dat deze equivalent zijn in alle aspecten behalve voor wat betreft de te manipuleren variabele heet ook wel matching van condities.
  • De term matching wordt gebruikt voor
    1. het genereren van condities die in alle opzichten behalve de gemanipuleerde situaties hetzelfde zijn, maar ook voor
    2. het genereren van groepen deelnemers die op bepaalde factoren gelijk zijn (zoals zelfde leeftijdsverdeling of man-vrouwverhouding). In beide situaties is het doel hetzelfde: invloed van confounders uitsluiten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is het verschil tussen een controleconditie en de experimentele conditie?

A

Als het effect van een beloning wordt onderzocht, is de conditie die geen beloning krijgt minder interessant. Een dergelijke vergelijkingsconditie wordt vaak de controleconditie genoemd.

De conditie waar de interesse naar uitgaat, heet de experimentele conditie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is een onderzoeksvraag?

A
  • Een onderzoeksvraag is de vraag waarop onderzoekers antwoord willen geven. Bijna altijd gaat het om de vraag naar het verband tussen twee (of meer) variabelen.
  • De te onderzoeken verbanden worden door onderzoekers verwoord in onderzoeksvragen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is een hypothese?

A

= Een hypothese is een onderzoeksvraag die geformuleerd is als een stelling met een specifieke verwachting van de onderzoekers -> een veronderstelde richting

  • Deze verwachting is meestal gebaseerd op psychologische of onderwijswetenschappelijke theorieën of op basis van eerder verzamelde empirische evidentie.
  • Hypothesen zijn een handige samenvatting van de verwachtingen die vóór het onderzoek bestonden op basis van theorie en empirie.
  • Deze verwachtingen zijn vaak ook bepalend voor het gekozen design en voor het aantal te werven deelnemers.

De analyses die verbanden tussen variabelen analyseren zijn hetzelfde, of die verbanden nu onderzoeksvragen of hypothesen betreffen.

17
Q

onderbouw de uitspraak “één studie is géén studie” en hoe wordt dan de integratie van evidentie uit meerdere studies gedaan?

A
  1. Deze uitspraak houdt in dat integratie van evidentie uit meerdere studies nodig is voordat echte conclusies getrokken kunnen worden,
  2. individuele studies een relatief hoog risico op bias (vertekening) hebben
  3. vaak te weinig deelnemers hebben om sterke conclusies mogelijk te maken.

Het integreren van evidentie uit meerdere studies wordt gedaan in zogenaamde meta-analyses.

18
Q

waaruit bestaan causale verbanden?

A
  • Vaak beschrijven onderzoeksvragen en hypothesen een causale relatie tussen variabelen.
  • Het causale antecedent en het causale consequent kunnen niet worden omgedraaid.
  • Causale verbanden vereisen experimentele designs, maar deze zijn in de praktijk niet altijd haalbaar. Het causale antecedent is bijvoorbeeld moeilijk te operationaliseren als manipulatie, maar makkelijker als meting.

Deze impliciet veronderstelde causale antecedenten en causale consequenten worden in de statistiek onafhankelijke en afhankelijke variabelen genoemd.

19
Q

onafhankelijke variabele en afhankelijke variabelen

A
  • Onafhankelijke variabelen zijn de veronderstelde causale antecedenten;
  • afhankelijke variabelen zijn de veronderstelde causale consequenten.
  • Onafhankelijke variabelen worden ook wel voorspellers of covariaten genoemd –> de afhankelijke variabele heet ook wel het criterium of de uitkomstmaat.

**De term covariaat slaat op de covariatie met het criterium, de afhankelijke variabele dus. **

20
Q

op welke twee niveau’s kunnen onderzoeksvragen en hypotheses worden geformuleerd?

A
  • op theoretisch niveau = De genoemde variabelen waren de namen van de constructen zoals ze in wetenschappelijke theorieën voorkomen. Zo’n theoretisch construct kan op verschillende manieren geoperationaliseerd worden.
  • op operationeel niveau = benoemt de operationalisaties van elk construct en ideaal gezien ook de verwachte effectgrootte.

Beantwoording van onderzoeksvragen en hypothesen moet dus vaak, desnoods (heel) indirect, bijdragen aan maatschappelijke doelen = doelstelling -> = is niet alleen wat een onderzoeker wil onderzoeken in een studie, maar ook wat het achterliggende doel is dat hiermee bereikt kan worden.

21
Q

wat is het verschil tussen een onderzoeksvraag en een hypothese?

A
  1. onderzoeksvraag = de inhoud van de zin maakt duidelijk dat er *geen sprake is van een specifieke verwachting *van de onderzoeker -> Er wordt simpelweg gesteld dat er samenhang zal zijn, maar er is geen verwachting over de richting van het verband.
  2. hypothese = wel verwachting over samenhang en over de richting

! Het is een goede gewoonte om onderzoeksvragen als vragen te formuleren en hypothesen als uitspraak.

22
Q

kan een afhankelijke variabele een manipulatie zijn?

A
  1. Een afhankelijke variabele kan nooit een manipulatie zijn.
  2. In een onderzoek wordt altijd gekeken wat het effect van een onafhankelijke variabele op een afhankelijke variabele is.
  3. In een experiment is de onafhankelijke variabele dus altijd de manipulatie. De afhankelijke variabele is altijd het causale consequent.
23
Q

wat is het verschil tussen een meetmodel en een structureel

A