Thema 2) Atoombouw Flashcards

1
Q

Wat is de aangeslagen toestand?

A

De elektronen absorberen energie en verplaatsen zich naar de schil die zich verder van de kern bevindt. Ze hebben nu meer bewegingsvrijheid want ze bevinden zich verder van de kern en bezitten nu ook meer potentiële energie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef een andere naam voor de aangeslagen toestand.

A

Geëxciteerde toestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom wil het elektron terug naar de grondtoestand?

A

De aangeslagen toestand is minder stabiel dan de grondtoestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat gebeurt er bij het terugkeren naar de grondtoestand?

A

Het elektron keert terug naar zijn orginele schil en zijn potentiële energie wordt omgezet in lichtenergie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is kwanta?

A

De energie-inhoud die enkel bepaalde waarden van hoeveelheden ondeelbare energie kan aannemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een kwantum

A

Het elektron dat een energiepakketje vrijgeeft bij terugval op de eigen schil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geef een andere naam voor een lichtkwantum

A

foton

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom zijn er verschillende kleuren?

A

De kleur hangt af van hoeveel potentiële energie er wordt omgezet naar lichtenergie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leg kleur uit aan de hand van golven.

A

Elk kleur heeft een bepaalde energiewaarde en dus een bepaalde golffrequentie. Hoger frequentie -> hogere energiewaarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Leg uit: alfastraal

A

2 protonen en 2 neutronen uit de kern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leg uit: bètastraal

A

neutron uit de kern, verandert naar elektron en proton

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Leg uit: gammastraal

A

alfa+bèta, deze energie naar het lichaam is schadelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is radioactieviteit?

A

Er is een onstabiele kern (protonen =/ elektronen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Leg uit het verband tussen de frequentie en de energie van een gold

A

E = h x f = h x c / golflengte

h = constante van Planck
f = frequentie
c = lichtsnelheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is continuspectrum?

A

Alle golflengtes (en dus kleuren) zijn vertegenwoordigd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is discontinuspectrum?

A

Niet alle golflengtes (en dus kleuren) zijn vertegenwoordigd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat betekent een energiedeeltje?

A

Een deeltje dat ENKEL energie bezit

18
Q

Waarom werd een elektron gezien als een energiedeeltje?

A

Omdat het eerder een golfkarakter vertoonde

19
Q

Wat ontdekte De Broglie

A

Dat elektronen wel de eigenschappen van golven vertonen

20
Q

Welke eigenschappen van golven hebben elektronen?

A
  • 2 cirkelvormige golffronten -> geen golfbeweging en versterken
21
Q

Leg het duale karakter van een elektron uit.

A

Het elektron is een massadeeltje en een deeltje met een golfkarakter (energie)

22
Q

Van welke wetenschapper is de onzekerheidsrelatie?

A

Heisenberg

23
Q

Welk experiment deed Heisenberg?

A

Hij stuurde elektronen af op een brede spleet

24
Q

Welke conclusie kon Heisenberg nemen door zijn experiment?

A

De richting van een golf kon nauwkeurig bepaald worden en de snelheid was ook te bepalen. De vertrekplaats was moeilijker te bepalen

25
Q

Welke conclusie kom De Broglie nemen door zijn experiment?

A

De vertrekplaats was nauwkeurig te bepalen maar de richting en snelheid niet

26
Q

Van welke wetenschapper is het uitsluitingsprincipe?

A

Pauli

27
Q

Wat is het uitsluitingsprincipe?

A

Er zijn geen 2 elektronen binnen hetzelfde atoom die 4 dezelfde kwantumgetallen hebben.

28
Q

Hoeveel elektronen kan een orbitaal maximum hebben als je rekening houdt met het uitsluitingsprincipe van Pauli?

A

2

29
Q

Wat is de regel van Hund?

A

In een gelijksoortig orbitaal van hetzelfde energieniveau hebben elektronen zo veel mogelijk dezelfde spin

30
Q

Hoe veranderd de atoomstraal binnen 1 periode?

A

De atoomstraal neemt af

31
Q

Hoe kan je de verandering v/d atoomstraal binnen 1 periode verklaren?

A

Binnen 1 periode stijgen het aantal protonen in de kern, hierdoor stijgt ook de Coulombkracht, deze zorgt voor de aantrekking van de elektronen naar de kern toe.

32
Q

Hoe veranderd de atoomstraal binnen 1 groep?

A

Vergroot van boven naar onder

33
Q

Hoe kan je de verandering v/d atoomstraal binnen 1 groep verklaren?

A

Er komt telkens weer een nieuwe schil bij

34
Q

Waarom zijn positieve ionen kleiner dan het oorspronkelijke atoom?

A

Er zijn minder elektronen dus de aantrekkingskracht van de positieve kern wordt groter per elektron. De Coulombkrachten werken nu ook minder in op de elektronen.

35
Q

Waarom zijn de negatieve ionen groter dan het oorspronkelijke atoom?

A

Het elektronenaantal neemt toe en de onderlinge afstoting wordt dus groter en de omtrek zal dus ook groter worden

36
Q

Wat is ionisatie-energie?

A

Dit is de hoeveelheid energie die nodig is om een elektron weg te halen bij een atoom in de gasfase

37
Q

Waarom is IE2 groter dan IE1?

A

Een positief geladen ion laat moeilijker een 2de elektron los

38
Q

Hoe verandert de IE binnen 1 periode?

A

De IE neemt toe

39
Q

Hoe kan je de verandering van de IE binnen 1 periode verklaren?

A

Er zijn steeds meer protonen die aantrekkingskracht uitoefenen op de elektronen

40
Q

Hoe kan je een afwijkende IE verklaren?

A

Als er een orbitaal volledig of halfvol wordt. Dan is het atoom stabieler.

41
Q

Wat betekent elektronenaffiniteit?

A

De energie die vrijkomt bij de opname van een elektron door een gasvormig atoom