Thema 1 inleiding Flashcards

1
Q

Welke fase zijn er in de onderzoekscyclus?

A
onderzoeksvraag formuleren
studie ontwerpen
data verzamelen
data analyseren
rapporteren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de Informed Consent?

A

Het Informed Consent is een overeenkomst tussen de onderzoekers en de deelnemers aan een studie. Dit is een garantie dat deelnemers volledig vrijwillig meedoen en niets doen dat ze niet willen.
Annonieme resultaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat geven deelnemers aan bij een Informed consent?

A

de gelegenheid hebben gehad om de achtergrond-informatie te lezen
de gelegenheid hebben gehad om vragen te stellen
de gelegenheid hebben gehad om over hun deelname na te denken
begrijpen dat ze op elk moment met het onderzoek kunnen stoppen zonder consequenties en zonder opgave van reden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

datamanagement plan

A

In een datamanagement plan leggen onderzoekers uit hoe ze al deze producten zullen opslaan en verwerken. Omdat de meeste van deze producten nodig zijn om de gegenereerde data goed te kunnen begrijpen, zal het meestal nodig zijn om al deze producten uiteindelijk langdurig op te slaan met de data.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is betrouwbaarheid?

A

De mate waarin een meting bij herhaling hetzelfde resultaat oplevert.
Betrouwbaarheid is gedefinieerd als de stabiliteit van een meetinstrument over herhaalde metingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een meetfout?

A

Fouten in de geobserveerde data die een functie zijn van menselijke of instrumentele fouten tijdens de inwinning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

uitleggen hoe de meetfout zich verhoudt tot betrouwbaarheid

A

De meetfout is dus het complement van de betrouwbaarheid. Naarmate er minder meetfout is, is een meting betrouwbaarder, en vice versa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is validiteit?

A

Die eigenschap, de mate waarin een meetinstrument meet wat het moet meten. Om valide te zijn moet een meetinstrument de verschillen die in het echt bestaan reproduceren in de data die in een onderzoek worden verzameld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Populatie

A

een groep personen of zaken die voor statistische doeleinden geselecteerd of bij elkaar gebracht zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom zijn populaties niet rechtstreeks te onderzoeken

A

eerste is simpelweg dat het er meestal te veel zijn. De tweede is dat de populatie zodanig is gedefineerd dat deze ook mensen in het verleden en de toekomst bevat. Als dat niet het geval zou zijn, zouden verzamelde data immers onmiddellijk na verzameling verwijzen naar een populatie die niet langer bestaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

steekproef

A

Een steekproef is een groep mensen (of andere onderzoekseenheden) die minder groot is dan de volledige populatie. Een steekproef is dus altijd een selectie van de totale populatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

-aselecte steekproef

Wat is de verstorende factor?

A

Elk lid van de populatie heeft evenveel kans om in de steekproef te belanden.
representatief naarmate te steekproef groter wordt
verstorende factor is toeval.
Dat toeval manifesteert zich op twee manieren. Ten eerste is er de meetfout waar we het al eerder over hadden: elke meting wordt een beetje verstoord, en geen enkele meting is dus perfect. Ten tweede is er het steekproeftoeval: er kunnen puur door toeval een of meer uitzonderlijke mensen in een steekproef belanden. Daardoor is de steekproef dan minder representatief, zonder dat de onderzoekers zich dat realiseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

generalisatie

A

Als deelnemers willekeurig worden gekozen, zoals wordt gedaan bij een aselecte steekproef, geldt dat de data uit die steekproef iets zeggen over de populatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gestratificeerde steekproef

A

bij deze steekproef-methode wordt de populatie eerst opgedeeld aan de hand van kenmerken zoals geslacht, waarna uit elk deel een aselecte steekproef wordt genomen. Met deze methode worden gegarandeerd evenveel mannen als vrouwen geselecteerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Multilevel-steekproef

A

als de onderzoekseenheden (mogelijke deelnemers) in de populatie georganiseerd zijn in grotere groepen, zoals scholieren in klassen en scholen, wordt soms eerst een aselecte steekproef van scholen genomen, waarna per school een aselecte steekproef van klassen wordt genomen. In elke klas worden dan ofwel alle scholieren onderzocht, of er wordt een derde aselecte steekproef genomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

selecte steekproef

A

de deelnemers juist weloverwogen worden geselecteerd op basis van hun kenmerken, zoals leeftijd en geslacht
Het voordeel van zo’n selecte steekproef is dat ook met relatief weinig deelnemers een gebalanceerde samenstelling verkregen kan worden, met bijvoorbeeld ongeveer evenveel vrouwen als mannen, en evenveel mensen in elke leeftijdscategorie..

17
Q

Convenience sampling

A

bij deze steekproef-methode worden deelnemers gekozen omdat ze gemakkelijk toegankelijk zijn, zonder dat veel aandacht wordt besteed aan representativiteit. Een voorbeeld is het werven van kennissen en bekenden, collega’s, of studenten.

18
Q

Snowball sampling

A

deze steekproef-methode start met een klein aantal weloverwogen gekozen ‘seeds’. Deze eerste deelnemers wordt vervolgens gevraagd om vrienden en kennissen uit te nodigen die voldoen aan bepaalde eisen. Deze methode wordt veel gebruikt bij moeilijk te bereiken groepen, zoals sekswerkers in een land waar sekswerk illegaal is, mensen met gestigmatiseerde of zeldzame seksuele voorkeuren, of gebruikers van illegale middelen.

19
Q

Variabelen

A

Een variabele is iets dat varieert, of zou kunnen variëren, zoals intelligentie, extraversie, optimisme, of iemands attitude tegenover statistiek. Als wat varieert is een variabelen.

20
Q

constructen

A

Psychologische variabelen, zoals ze door een theorie worden gedefinieerd.
Er zijn bijvoorbeeld theorieën die aangeven wat de definitie is van extraversie, en theorieën over wat depressie of leervaardigheid nu precies zijn (en wat ze juist niet zijn). Dergelijke constructen zijn dus theoretisch: we weten niet of ze ‘echt bestaan’, zoals een tafel of zwaartekracht bestaan.
Deze constructen zijn desalniettemin heel bruikbaar: ze kunnen namelijk gebruikt worden om andere variabelen die wel direct observeerbaar zijn te voorspellen of beïnvloeden

21
Q

Operanionalisaties

A

Vertaling van de definitie van construct naar een meetinstrument of een manipulatie.

22
Q

Meetinstrumenten

A

De bedoeling van een meetinstrument is om een bepaald aspect van de realiteit te kwantificeren (te representeren in een getal). Het is hierbij uitdrukkelijk niet de bedoeling dat er ook iets wordt beïnvloed: het enige doel is om een reeks datapunten (meestal getallen) te verzamelen die corresponderen met een aspect van de realiteit, zoals de extraversie of Neiging tot Nadenken (‘Need for Cognition’) van de deelnemers in een studie.

23
Q

Manipulaties

A

Het doel van manipulaties is juist om een construct te beïnvloeden. Voorbeelden van manipulaties zijn:
deelnemers vertellen dat ze een beloning krijgen als ze goed presteren;
deelnemers naar een verdrietig filmpje laten kijken;

Net zoals meetinstrumenten zijn ontwikkeld om een specifiek construct te meten, geldt voor elk van deze manipulaties dat ze zijn ontwikkeld om een specifiek construct (of soms een combinatie van constructen) te beïnvloeden.

24
Q

causaal verband

A

verandert de ene variabele als we de andere beïnvloeden? Om iets te zeggen over causaliteit is een manipulatie nodig