Thema 1 - De wereld om je heen Flashcards

1
Q

Waar bestaat de natuur uit? Noem er twee.

A
  1. levenloze dingen

2. levende natuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem twee voorbeelden van levende natuur

A
  1. planten

2. dieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer is iets levenloos?

A

Iets is levenloos als iets niet leeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kan iets dat levenloos is doodgaan?

A

Nee, alleen iets wat geleefd heeft kan dood gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem twee kenmerken van planten.

A
  1. planten staan vast in de grond

2. planten maken hun eigen voedsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat bepaalt dat dieren bij elkaar horen?

A

Hun kenmerken. Dieren met dezelfde kenmerken horen bij elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem minimaal twee kenmerken van zoogdieren.

A
  1. Ze zogen hun jongen
  2. Ze zijn warm, ook als het koud is
  3. Ze hebben een vacht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem minimaal drie kenmerken van vogels

A
  1. Ze hebben veren
  2. Ze hebben vleugels
  3. Ze hebben een snavel
  4. Ze leggen eieren die ze uitbroeden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kunnen reptielen zichzelf warm houden?

A

Nee, ze hebben warmte van buitenaf nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar leggen reptielen hun eieren?

A

Reptielen leggen hun eieren op een warme plek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe ziet de huid van een reptiel eruit?

A

De huid van een reptiel is droog en bedekt met schubven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is er bijzonder aan amfibieën?

A

Ze worden geboren met kieuwen en krijgen later longen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar leggen amfibieën hun eieren?

A

Amfibieën leggen hun eieren in water.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Amfibieën met kieuwen leven op het land. Waar of niet waar?

A

Niet waar. Amfibieën met kieuwen leven in het water. Zodra ze longen krijgen, leven ze op het land.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem minimaal twee kenmerken van vissen.

A
  1. Vissen leven altijd in het water.
  2. Vissen hebben kieuwen om te ademen
  3. Vissen hebben vinnen om te sturen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hebben dieren altijd botten?

A

Nee, ongewervelde dieren hebben geen botten.

17
Q

Hoeveel poten heeft een insect?

A

Een insect heeft 6 poten.

18
Q

Noem minimaal drie voorbeelden van een insect

A
  1. een vlieg
  2. een bij
  3. een vlinder
  4. een lieveheersbeestje
  5. een kever
19
Q

Waarom is een spin geen insect?

A

Een spin heeft 8 poten, geen 6.

20
Q

Wat is een spin voor een dier?

A

Een geleedpotige

21
Q

Noem iets dat geen plant en geen dier is.

A

Schimmels en bacteriën.

22
Q

Noem een voorbeeld van een schimmel.

A

Een paddenstoel is een schimmel.

23
Q

Hoe kun je bacteriën zien?

A

Je kunt bacteriën zien door een microscoop.

24
Q

Wat gebeurt er met oud eten?

A

Daar komt schimmel op.

25
Q

Noem minimaal drie kenmerken wat iets dat leeft.

A

Iets dat leeft:

  1. groeit
  2. reageert
  3. plant zich voort
  4. gaat dood
26
Q

Noem een kenmerk van ongewervelde dieren

A

Ze hebben geen ruggengraat met wervels

27
Q

Noem minmaal 3 voorbeelden van ongewervelde dieren

A
  1. spinnen
  2. insecten
  3. wormen
  4. pissebedden
28
Q

Is een schimmel een levend wezen?

A

ja

29
Q

Waarvan leeft een schimmel?

A

Een schimmel leeft van iets waar het op groeit.

30
Q

Is een bacterie een levend wezen?

A

ja