TH1 H6 - Nature VS Nurture Flashcards

1
Q

1) 2) NATURE VS NURTURE PERSPECTIEF
(nature)
synoniem(en)

A

NATIVISME

erfelijk, aangeboren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

(nature)

vertrekken vanuit

A

een biologisch standpunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

(nature)

Persoonlijkheid?

A

erfelijk bepaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

(nature)

Ontwikkelen via?

A

rijpen en groeien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

(nature)

Hoe ontwikkelen ze?

A

Ze ontwikkelen autonoom mits ze voldoende voeding hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

(nature)
(Basisbegrippen)
a) Wat is ‘predispositie’ ?
b) Wat ontwikkelen ze? (+ uitleg begrip)

A

a) voorbeschikbaarheid met aanleg voor iets.

b) Ze bepalen het genotype (= erfelijke informatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

(nature)

a) Invloed omgeving =
b) Wat bepalen ze? (+uitleg)

A

a) stimulerend of beperkend

b) Ze bepalen het fenotype ( = uiterlijke waarneembare kenmerken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

(nature)

a) endogeen of exogeen?
b) uitleg

A

a) endogeen

b) Ontwikkelen van binnenuit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

(nurture)

a) synoniem
b) uitleg

A

a) emperiolisme

b) Ervaring die aangeboden worden door de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

(nurture)

Wat staat centraal?

A

Invloed van het mileu (omgeving)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

(nurture)

Wanneer is er niets aanwezig?

A

Bij de geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

(nurture)

Via wat ontwikkelen we alles?

A

ervaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

(nurture)

a) Wat is ontwikkeling nog?
b) Via wat gebeurt dit?
c) Waardoor wordt het aangeboden?

A

a) Het is de toename van uw gedragsmogelijkheden.
b) Via ervaring
c) Door je mileu (= leren )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

(nurture)

Via wat leert men cultuur aan?

A

Via enculturatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

(nurture)

a) Via wat leert men persoonlijkheid?
b) Geef 4 voorbeelden

A

a) Via leerprocessen

b) 1. sociaal leren 2. operante conditioneren 3. klassieke conditioneren 4. sociale leertheorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

(nature)
(visie op opvoeding)
a) Wat is pedagogisch pessimisme?

A

a) invloed van de opvoeding = miniem + alles ligt vast met geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

(nature)
link filosofie
a) Wie?
b) uitgangspunt?

A

a) René Descartes

b) aangeboren kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

(nature)

2 voorbeelden extreme vorm

A
  1. wetenschappelijke racisme 2. Lebensbornproject
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

(nurture)
(visie op opvoeding)
a) Wat is pedagogisch optimisme?

A

a) De opvoeding en het milieu die de ontwikkeling bepalen en dus ook wie we worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q
(nurture) 
(link filosoof)
a) Wie?
b) Uitgangspunt: Hoe worden we geboren? + synoniem
c) Uitgangspunt: Via wat onwikkelen we?
A

a) Locke
b) als onbeschikbaar blad (tabula rasa)
c) ervaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

(nurture)

voorbeelden extreme vorm

A
  1. Little Albert 2. heropvoedingskampen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

3) INTERACTIE TUSSEN ERFELIJKHEID EN MILEU
(onderzoeken)
Hoe worden de onderzoeken gedaan en waarop zijn ze gebaseerd?

A

Biologische onderzoeken gebaseerd op genetica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q
3.1 ONDERZOEKEN
(3 klassieke methodes)
a) benoem er 1
b) Gemeenschappelijk: genen?
1. 
2.
3.
A

a) tweelingen
b) Gemeenschappelijk: genen?
1. brussen 50 %
2. 2 eiige (nt-identiek) 50 %
3. 1 eiige (identiek) 100 %

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

3.1 ONDERZOEKEN
(3 klassieke methodes)
(1 eiige VS 2 eiige tweeling)
Waardoor zullen er verschillen ontstaan bij 1 eiige-tweelingen?

A

Door het gevolg van hun milieu omdat ze 100 % dezelfde genen hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

3.1 ONDERZOEKEN
(3 klassieke methodes)
(1 eiige VS 2 eiige tweeling)
Als de erfelijkheidsfactor groter is bij 1 eiige dan bij 2 eiige of brussen, waartoe pleit dit? Waarom?

A

Dit pleit voor nature omdat er meer genen gemeenschappelijk zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q
3.1 ONDERZOEKEN
(3 klassieke methodes)
(Samen opgegroeide tweelingen vergelijken met gescheiden tweelingen => kenmerk sociaal)
a) optie nurture
b) optie nature
A

a) samen meer gelijkenis dan apart => omgeving bepaalt het verschil => nurture
b) samen hebben evenveel gelijkenis dan apart => omgeving speelt geen rol => nature

27
Q

3.1 ONDERZOEKEN
(3 klassieke methodes)
a) benoem er 1

A

b) adoptiekinderen

28
Q

3.1 ONDERZOEKEN
(3 klassieke methodes)
(adoptiekinderen)
Welke vergelijking is er?

A

De vergelijking met biologische brussen (genen gelijk) en hun adoptiekinderen (mileu gelijk)

29
Q
3.1 ONDERZOEKEN
(3 klassieke methodes)
(adoptiekinderen)
Nature of Nurture?
a) Meer gelijkenis met bio dan adoptie.
b) Meer gelijkenis met adoptie dan bio.
A

a) nature

b) nurture

30
Q

3.1 ONDERZOEKEN
(3 klassieke methodes)
Benoem er 1

A

familiestudies

31
Q
3.1 ONDERZOEKEN
(3 klassieke methodes)
(familiestudies)
a) Vergelijking?
b) Percentage ouders, brussen ...
c) percentage grootouders, neven, tantes, halfzussen ...
A

a) De mate van gelijkenis bij verschillende zaken
b) 5O %
c) 25 %

32
Q
  1. 2 DE CONVERGENTIETHEORIE
    a) basisidee
    b) Wat zijn 2 belangrijke dingen?
A

a) Noch nature noch nurture kan de basisidee van iemand bepalen.
b) Erfelijke en milieufactoren

33
Q
3.2 DE CONVERGENTIETHEORIE
(3 verhoudingen of samenhangen)
POSITIEF
a) uitleg
b) voorbeeld
1. Wat is positief?
A

a) Erfelijkheid en mileu ondersteunen de ontwikkeling in zelfde richting.
b) Mama = danseres
Kind => talent dansen
1. passief

34
Q
3.2 DE CONVERGENTIETHEORIE
(3 verhoudingen of samenhangen)
REACTIEF
a) uitleg
b) voorbeeld
1. Wat is reactief?
A

a) Milieu reageert verschillend op kinderen met andere genetische aanleg.
b) 2 kinderen van dezelfde ouders:
kind 1: super sociaal
kind 2: niet sociaal
=> Ouders zullen anders omgaan met K1 en K2.
1. passief

35
Q
3.2 DE CONVERGENTIETHEORIE
(3 verhoudingen of samenhangen)
ACTIEF
(= ...)
a) uitleg
b) voorbeeld
1. Wat is actief?
A

(= consolidatie)

a) In functie van de erfelijke aanleg zullen de kinderen een passend mileu zoeken.
b) Sportief kind zoekt schoolvrienden om samen mee te voetballen.
1. actief

36
Q

3.3 INVLOED VAN DE GEVOELIGE PERIODE
BASISMECHANISME
1 + uitleg

A
  1. Potentie

aangeboren mogelijkheid

37
Q

3.3 INVLOED VAN DE GEVOELIGE PERIODE
BASISMECHANISME
2 + uitleg

A
  1. Tendentie

Neiging deze potenties te ontwikkelen.

38
Q

3.3 INVLOED VAN DE GEVOELIGE PERIODE
BASISMECHANISME
3+ 4

A
  1. (stimulatie)

4. Invloed v/h milieu

39
Q

3.3 INVLOED VAN DE GEVOELIGE PERIODE
BASISMECHANISME
5 + uitleg

A
  1. Actualisatie

nieuwe gedragsmogelijkheid

40
Q

EXPERIMENTEN VAN HARLOW EN SPITZ
(Harlow)
Doel?

A

Nood aan sociaal contact in de vroege ontwikkeling nagaan.

41
Q

EXPERIMENTEN VAN HARLOW EN SPITZ
(Harlow)
Opzet? (2 EXP)

A

EXP 1: Aapjes in stalen kooien. Pseudomoeder voedsel / affectie

EXP 2: Aapjes in stalen kooien gedurende 3, 6, 12 maanden.

42
Q
EXPERIMENTEN VAN HARLOW EN SPITZ
(Harlow)
Resultaat? 
EXP 1: Naar welke pseudomoeder grijpen ze?
EXP 2: Welk sociaal gedrag?
3 maanden isolatie
6 maanden isolatie
12 maanden isolatie
A

EXP 1: pseudomoeder affectie (stoffen)
EXP 2:
3 MAANDEN: snel herstel, normale sociale ontwikkeling
6 MAANDEN: tijd nodig, basiscontact leren leggen
12 MAANDEN: zware stoornissen (afzonderen, agressie)

43
Q

EXPERIMENTEN VAN HARLOW EN SPITZ
(Harlow)
Besluit?

A

Sociaal contact tijdens gevoelige periode = essentieel vr goede sociale ontwikkeling
affectie BOVEN fysieke zorg

44
Q

EXPERIMENTEN VAN HARLOW EN SPITZ
(SPITZ)
Doel?

A

Nood aan sociaal contact en affectie bij gehospitaliseerde weeskinderen

45
Q
EXPERIMENTEN VAN HARLOW EN SPITZ
(SPITZ)
Opzet?
a) geef uitleg
b) Som de 4 gevolgen op.
A

Kinderen groeiden op met minimum prikkels

  • Geen contact met buitenwereld
  • Personeel deed alleen iets bij noodzakelijke fysieke zorg.
  • Kinderen van elkaar gescheiden
  • Geen speelgoed / prikkels
46
Q
EXPERIMENTEN VAN HARLOW EN SPITZ
(SPITZ)
Resultaat?
1 maand isolatie
2 maanden isolatie
3 maanden isolatie
6 maanden isolatie
A
1 maand isolatie
- eist aandacht
2 maanden isolatie
- weigert contact
- angst voor volwassenen
- reageren niet meer
- krijsen
3 maanden isolatie
- kind legt geen contact
- ligt neer
- staart
- afgevalkte emoties
- gewichtsverlies
6 maanden isolatie
- geen emotie
- repetitieve bewegingen
- voedsel weigeren
- ernstige infecties
- soms dood
47
Q

EXPERIMENTEN VAN HARLOW EN SPITZ
(SPITZ)
Besluit?

A

gebrek aan sociale stimulatie => ernstige ontwikkelingsschade

48
Q

HOSPITALISME

a) betekenis
b) gevolgen
c) besluit

A

a) Langdurig verblijf in het ziekenhuis met voldoende fysieke zorg maar onvoldoende stimulatie en sociaal contact
b) ernstige, soms onomkeerbare, geestelijk en motorische achterstanden
c) In een gevoelig periode is stimulatie in een omgeving nodig.

49
Q

3.4 INVLOED VAN DE PLAATS IN DE GEBOORTERIJ

Invloed van structurele gezinskenmerken op ontwikkeling (4)

A
  1. gezinsstructuur
  2. geslachtsratie
  3. gem. leeftijd
  4. geboorterij
50
Q

Wat is geslachtsratie?

A

Hoeveelheid jongens en meisjes in gezin

51
Q
  1. 4 INVLOED VAN DE PLAATS IN DE GEBOORTERIJ
    a) kenmerken eerstgeborene? + reden? (3)
    b) reactie ouders bij eerstgeborene + reden (2)
A

a)
1. verantwoordelijker (voorbeeldfunctie)
2. angstiger (aangeleerd gedrag)
3. nemen minder risico’s
b)
1. angstiger
2. respectievelijker (meer beperkingen)
=> gebrek aan ervaring

52
Q

3.4 INVLOED VAN DE PLAATS IN DE GEBOORTERIJ
invloed geboorterij
Benoem 1

A

intellectuele ontwikkeling

53
Q

3.4 INVLOED VAN DE PLAATS IN DE GEBOORTERIJ
geboorterij
verklaring

A

Oudste scoort hoger op intelligentietest

54
Q

3.4 INVLOED VAN DE PLAATS IN DE GEBOORTERIJ
geboorterij
verklaring => reden 1

A

limited sources: Oudste heeft meer aandacht en stimulatie gekregen van ouders.

55
Q

3.4 INVLOED VAN DE PLAATS IN DE GEBOORTERIJ
geboorterij
verklaring => reden 2

A

Tutoring => Oudste moet vaak uitleggen aan jongere brussen => bevordert intelligentie

56
Q
3.4 INVLOED VAN DE PLAATS IN DE GEBOORTERIJ
persoonlijkheid 
Oudste (eerstgeborene)
a) Karakter 
b) welk trekje?
c) functie?
A

a) surrogaat, contentieus, nemen hun verantwoordelijkheid op, volgen de regels, georganiseerd, minder stabiel in emotionele opzicht
b) neurotischere trekjes
c) voorbeeldfunctie

57
Q
3.4 INVLOED VAN DE PLAATS IN DE GEBOORTERIJ
persoonlijkheid
middelste
a) karakter
b) functie?
A

a) empatisch, flexibel, sterke onderhandelaars

b) onderscheiden

58
Q
3.4 INVLOED VAN DE PLAATS IN DE GEBOORTERIJ
persoonlijkheid 
jongste (benjamins)
a) karakter
b) functie
A

a) nieuws proberen, nt bang betreden paden te verlaten, avontuurlijk, rebels, tegendraads, zoeken aandacht
b) vrede behouden

59
Q

3.4 INVLOED VAN DE PLAATS IN DE GEBOORTERIJ
Sociale attitudes + verklaringen
a) oudste
b) jongste

A

a) conservatiever (gericht op regels opvolgen en gehoorzamen)
b) progressiever (wil zich onderscheiden, zoeken verandering)

60
Q

3.4 INVLOED VAN DE PLAATS IN DE GEBOORTERIJ
kritiek: alternatieve verklaringen
a) houding eerstgeborene is?
a 1.) vroeger?
b) afstand geboortes, welke rol?

A

a) bepalend
a 1.) erfgenaam
b) hoe groter de tijdspannen, hoe kleiner de verschillen opvallen.

61
Q

CONCLUSIE

A

NATURE + NURTURE = PERSOONLIJKHEID

62
Q

3.3 INVLOED VAN DE GEVOELIGE PERIODE
BASISMECHANISME
3 + 4 uitleg

A
3. (stimulatie)
directe omgeving => ontwikkeling steunen
omgeving => kan beperkt worden
4. Invloed v/h milieu
Periode v mogelijkheden optimaal ontwikkelen.
=> gevoelig voor dat kenmerk
1-5j belangrijk => fysieke, cognitieve en emotionele ontwikkeling
(gevoelige periode)
63
Q
EXTRA BOEK
IS HET OPVOEDINGSMILEU GEMEENSCHAPPELIJK VOOR ALLE LEDEN VAN HET GEZIN?
a) omgeving?
b) gemeenschappelijk? + uitleg
c) niet gemeenschappelijk + uitleg
A

a) omgeving = sterke rol => ontwikkeling persoonlijkheid
b)
- gemeenschappelijk beleefd opvoedingsmilieu (alle leden v/h gezin ervaren het) => minder / geen invloed op persoonlijkheidstrekken
- niet - gemeenschappelijk beleefd opvoedingsmilieu (door elk kind individueel ervaren)
=> geboorterij
=> geslachtsverschillen
=> invloed op persoonlijkheidstrekken