TH1 Flashcards

1
Q

AE

A

Astronomische eenheid = AE: afstand tussen aarde en zon
= 150 000 000 km

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Lj

A

Lichtjaar = lj: afstand die het licht aflegt in km/s in een jaar = 10 . 10^12km
Lichtsnelheid = c = 300 000km/s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Structuur heelal

A

Structuur heelal
Basis bij Big Bang  13,8 miljard jaar geleden
Pure energie (materie gevormd)
(sec)
Elementaire deeltjes
(jaren)
Atomen (! = H en He) (miljoenen/miljarden jaren)
Sterren (door samentrekken dichte wolken d.m.v. gravitatie = kernfusie) en planeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

voorgeschiedenis Big Bang

A

Voorgeschiedenis Big Bang
Wat veroorzaakte de big bang?
Oerknal = geluidloze knal, geluid ontstaat op moment dat trillingen ergens tegenaan komen. Niets is er geweest waar trillingen tegenaan konden botsen. De klomp energie, die de basis vormde voor alles in het heelal, explodeerde. Daardoor werd alle materie uit elkaar getrokken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

kernfusie

A

Kernfusie is het samenvoegen van de kernen van twee atomen om samen één nieuw atoom te vormen. Kernfusie levert bij lichte elementen, zoals waterstof, energie op. Bij zwaardere elementen, zoals ijzer, kost de reactie juist energie. Kernfusie vindt heel veel plaats in sterren, zij halen al hun energie uit kernfusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

huidige structuur heelal

A

Huidige structuur heelal
Planeet  aarde

Planetenstelsel  Zonnestelsel
(sterren + planeten)
Sterrenstelsel  Melkweg (de onze) (door gravitatiekracht die sterren op elkaar uitoefenen)

Cluster  Lokale groep (onze)
.
.
Heelal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

gravitatie

A

De zwaartekracht of gravitatie is een aantrekkende kracht die twee of meer lichamen op elkaar uitoefenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

cluster

A

Een cluster is een groep van sterrenstelsels die door de onderlinge zwaartekracht bij elkaar wordt gehouden. Een cluster kan enkele tientallen tot wel 1000 sterrenstelsels bevatten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Melkweg + metingen

A

= sterrenstelsel
Metingen
* 100 000 lichtjaar = lj
* Zon op 30 000 lj van de kern
Miljarden sterren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe kan het dat we toch sterren zien terwijl we in de Melkweg zitten?

A

We bevinden ons niet in de kern!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zijaanzicht Melkweg

A
  • Dunne platte schijf + centrale verdikking (meeste sterren)
  • Ruimte tussen sterren = donkere materie en nevels
     Donkere materie is uitgeoefend door Fz, niet zichtbaar door geen weerkaatsing/uitzending licht
  • Bolvormige halo rond schijf = gebied waarin gravitatiekracht nog invloed heeft
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bovenaanzicht Melkweg

A

Bovenaanzicht spiraalstructuur
* Spiraalarmen = plaatsen waar stof en gas worden geperst + nieuwe sterren geboren
* Orionarm: 28 000 lj van kern, zon zit hier
* Platte schijf met spiraalarmen roteert rond kern
 rotatiesnelheid 210 ) 235 km/s
 zon voltooid één omwenteling in 225 miljoen jaar
 Melkweg wordt vergezeld door kleine sterrenstelsels zoals Grote en Kleine Magelhaense Wolk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Experiment, heelal dijt uit

A

Wie? Georges Lemaître
Theorie: heelal dijt uit, berekende dat sterrenstelsels uit elkaar bewegen met snelheid die RE is met onderlinge afstand

Wie? Edwin Hubble
Theorie: toonde juiste berekeningen aan via observaties met telescoop
 Wet van Hubble-Lemaître
Roept vragen op: Wat dijt er uit? Waar gebeurt dit?
 Vergelijking met rozijnencake, rozijnen = sterrenstelsels, cake = lege ruimte
* Opstijging cake, afstand sterrenstelsels groter
* Sterrenstelsels veranderen zelf niet van grote of plaats, behouden positie t.o.v. elkaar
* Geen rozijn is middelpunt van uiteenzetting, uitdijing vindt overal plaats
* Oppervlak cake/ heelal wordt groter, enkel ruimte tussen sterrenstelsels dijt uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe ontstaat Zonnestelsel?

A

 Ontstaan uit wolk H en he, 100 AE (5 miljoen jaar)
 Gravitatiekracht
 Toename temp. En druk
 Kernfusie  licht
 Vrijgekomen energie in vorm elektromagnetische straling
 Geboorte ster = zon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Planeten

A

= Mercurius, Venus, aarde, Mars, Jupiter, Saturnus, Uranus, Neptunus, Maan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Binnenkant schijf planeten

A

Binnenkant schijf
 Uit overschotten puin/gas ontstaan door aantrekking + versmelting 4 terrestrische planeten
Mercurius, Venus, aarde, Mars
* Zwaarder, vast materiaal, 0 of enkele manen
* Dicht bij zon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

buitenkant schijf planeten

A

Buitenkant schijf
 Planetoïdengordel = gebied van Zonnestelsel dat zich tussen Mars en Jupiter bevindt
* Brokstukken die geen planeten zijn
 Lichte brokstukken trekken resten gas aan
* Vorming gasreuzen op grote afstand v. zon
 gasvormig, groot, meerdere manen
Jupiter, Saturnus, Uranus, Neptunus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Eclipticavlak

A

= bewegen planeten in vlak van draaiende schijf
* Vormen samen met ster in centrum het planetenstelsel
* Planetenstelsel van zon is het zonnestelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waarom kunnen we planeten zien aan de hemelkoepel, terwijl ze geen licht uitzenden?

A

ze reflecteren zonlicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

exoplaneten

A

= planeten buiten ons zonnestelsel
* Dwergplaneten, ijsplanetoïden
 Kuipergordel en Oortwolk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

manen en kunstmanen

A

 Manen = hemellichamen die rond planeet draaien
 Kunstmanen = door mens gemaakte al dan niet bemande satelliet die rond aarde beweegt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

ontstaan kometen

A

⚠ Af en toe ontsnappen brokstukken, als ze dichter bij zon komen smelten ze = kometen. De staart = gesmolten deeltjes brokstuk dat opbrand in atmosfeer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

ontstaan meteorieten

A

⚠ Als meteoor neerstort op aarde is het een meteoriet
Meteoroïden = astroïden = brokstukken die in ruimte rondvliegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

planetoïden en dwergplaneten

A

= brokstukken die te K zijn om ander materiaal aan te trekken en baan rond de zon schoon te vegen.
 Planetoïdengordel = gebied van Zonnestelsel dat zich tussen Mars en Jupiter bevindt
* 2,8 AE van zon
 Kuipergordel = zone op 100 AE tot de zon
* Objecten meestal uit ijs door grootte afstand tot zon
* Pluto = bekende ijsdwerg
 Oortwolk = wolk met miljoenen ijs- en steenachtige objecten
* Bolvormig, dus niet enkel in eclipticavlak van aarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

planetoïdegordel

A

 Planetoïdengordel = gebied van Zonnestelsel dat zich tussen Mars en Jupiter bevindt
* 2,8 AE van zon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Kuipergordel

A

 Kuipergordel = zone op 100 AE tot de zon
* Objecten meestal uit ijs door grootte afstand tot zon
* Pluto = bekende ijsdwerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Oortwolk

A

 Oortwolk = wolk met miljoenen ijs- en steenachtige objecten
* Bolvormig, dus niet enkel in eclipticavlak van aarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

kometen afgelegde weg

A

 Kometen = objecten uit Kuipergordel of Oortwolk
* D.m.v. gravitatie zon verder in Zonnestelsel getrokken
* Belanden in baan rond zon en wentelen ze errond
 Grote wolk v. gassen rond komeet door ijs, bevroren gassen en stof de zon naderen
 wolk ontstaat door sublimatie
* Straling zon + zonnewind blast stof en gassen v. zon weg
* Vorming stofstaart + plasmastaart achter komeet
 Doortocht komeet kan stof en puin in Zonnestelsel achterlaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

afgelegde weg meteoroïden

A

= brokstokken afk. v. botsende planetoïden (stof en puin)
* Omgeving aarde: planeet trekt objecten aan, kunnen in atmosfeer terechtkomen
 Meteoor = vallende ster, kortstondig lichtspoor door ionisatie deeltjes door de wrijving met de lucht
* Niet ioniseren? = meteoriet
* Meteoorregens = ontstaan wanneer aarde door wolk v. brokstukken beweegt
 belangrijkste in België: Perseïden en Leoniden
 Meteoriet = groot object/ brokstuk dat niet kan ioniseren en inslaat op de aarde
* Kan inslagkrater veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

meteoriet

A

groot object/ brokstuk dat niet kan ioniseren en inslaat op de aarde
* Kan inslagkrater veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

meteoorregens

A

= ontstaan wanneer aarde door wolk v. brokstukken beweegt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

meteoor

A

Meteoor = vallende ster, kortstondig lichtspoor door ionisatie deeltjes door de wrijving met de lucht

33
Q

poolster

A

 Poolster* = staat in verlengde v. aardas, recht boven de Noordpool altijd op 54° (blijft op zelfde plek)
* Sterren n-halfrond bewegen in tegenwijzerzin rond een punt in de buurt v. *
* Volledige cirkel beweging = 1 dag
- Alle sterren in één dag één volledige omtrek rond de *
- Gigantische afstanden met hogere bewegingssnelheid dan licht, onmogelijk?
 = schijnbeweging

34
Q

gevolgen aardrotatie

A
  1. Afwisseling dag en nacht
    * Lengte v. dag varieert v. dag tot dag en plaats tot plaats
     O: aardas schuin t.o.p.v. de zon
  2. Culminatiehoogte= hoogste punt v. dagboog
    * Invallend zonlicht grootste hoek t.o.p.v. de horizon
    * Op n halfrond vanaf de Kreeftskeerkring tot de Noordpool culmineert zon in z
    * Zuidelijk halfrond vanaf Steenbokskeerkring tot de Zuidpool culmineert zon in n
     Tussen keerkringen halfjaar in n en halfjaar in z
  3. Corioliseffect = de afbuiging v. winden op de aarde
    * Luchtverplaatsing H drukgebied  L drukgebied aan aardopp.
    * Zonder aardrotatie in rechte lijn naar L drukgebied!
    * Aardrotatie: wind met windsnelheid en omtreksnelheid vertrekplaats
     Verschil in omtreksnelheid plaatsen doet winden op aarde afbuigen = corioliseffect
     N halfrond naar R afbuigen, z half naar L afbuigen
     Ook zeestromen zelfde door CE en AR
35
Q

schijnbeweging zon

A

 Ook de zon: o op en in wijzerzin in w onder
 Zon = maakt ook schijnbeweging
* O: aarde draait rond eigen as
- Duur één dag = aardrotatie
- Synodische dag/zonnendag = 24u
 361° rond as gedraaid door de aflegging v. één graad op haar baan rond de zon
 Alle plaatsen op aarde in o zin
- Vanuit ruimte naar Noordpool kijken-> aarde tegenwijzerzin
- Vanuit ruimte naar Zuidpool kijken -> aarde in wijzerzin
 Aarde: tijd om 360° te draaien = 23u, 56min en 4 sec = siderische dag
 Aardrotatie = aardrevolutie

36
Q

siderische dag

A

Aarde: tijd om 360° te draaien = 23u, 56min en 4 sec = siderische dag

37
Q

synodische/zonnedag

A

Synodische dag/zonnendag = 24u
 361° rond as gedraaid door de aflegging v. één graad op haar baan rond de zon

38
Q

omtreksnelheid

A

Omtreksnelheid
= bij iedereen verschillend
* Bij evenaar grotere afstand dan bij Zuidpool of Noordpool
* 0 km/u = 51°N
Hoewel de grootte van de snelheid niet verandert, verandert de richting wel doorlopend (snelheid is immers een vector met een grootte én een richting). De straal van de cirkel die doorlopen wordt heet de baanstraal. De snelheid, die gewoon in meter per seconde (m/s) gemeten word

39
Q

breedtecirkels

A

 Breedtecirkels/parallellen = elk punt beschrijft tijdens de rotatie een cirkel
* Breedteligging v. punt bepalen
 hoever parallel t.o.p.v evenaar gesitueerd
 hoek uitgedrukt in graden tussen punt op aardbol en evenaar
 varieert 0-90°N of S
* Langste parallel = evenaar/nulcirkel

40
Q

meridianen

A

 Meridianen/lengtelijnen = halve cirkel Noordpool tot Zuidpool die loodrecht op evenaar staan
* Aangeven hoeverre plaats ten o of ten nulmeridiaan
* Boogafstand in graden, gemeten langs parallel vanaf punt aardbol
 0-180°W of E

41
Q

geografische coördinaten

A

= coördinaten waarmee een locatie op aarde numeriek wordt vastgelegd met breedtegraad, lengtegraad en eventueel hoogte

42
Q

tijd meten

A

 Bv zonnewijzer (wanneer schaduw zon kortst is) = bereiking culminatiepunt
 Zonnetijd = 12 uur/middag
* Plaatsen op niet dezelfde meridiaan  verschillende zonnetijd
 Indeling 24 uurgordels
 Grenzen uurgordels aan staatsgrenzen aangepast, tijdzones die ontstaan geven conventionele tijd weer
 Datum grens = passeren v. lijn v. de 2 meridianen, 180° is over de grens
 Bij 180 W en E = tijdsverschil 24u

43
Q

conventionele tijd

A

de tijdzones aangepast aan de landsgrenzen.

44
Q

universele tijd

A

De aarde is verdeeld in 24 uurgordels. elke uurgordel is universeel

bv. Volgens deze verdeling ligt België in de uurgordel van Greenwich. Onze tijd is dus de tijd van Greenwich, de Universele tijd (UT) of wereldtijd, nu gestandaardiseerd tot gecoördineerde wereldtijd (UTC).

45
Q

zonnetijd

A

12 u smiddags

46
Q

culminatiehoogte

A

is het bereiken van het hoogste punt door een hemellichaam (wanneer de hoogte maximaal is dus)

47
Q

culminatie punt

A

Hoogste punt op de dagboog (wanneer het dus middag is ten opzichte van de zon).

48
Q

culmineren

A

het toppunt bereiken

49
Q

schijnbeweging sterren

A

 Poolster uitzondering door positie verlengde aardas
- Blijft hele jaar op zelfde positie en hoogte aan sterrenhemel staan
 België 51°, Poolster hoogte 90°

50
Q

kenmerken beweging zon en aarde

A

 één jaar = de sterren en de zon op dezelfde positie, hoogte en opkomst te zien zijn
* deze schijnbewegingen zon en sterren  afleiden aarde rond zon= 1jaar
* Het vlak waarin de aarde deze baan aflegt = eclipticavlak.
* De aardas staat niet loodrecht op het eclipticavlak, maar wijkt af van de loodrechte stand
* Inclinatiehoek: hoek tussen eclipticavlak en het evenaarsvlak van de aarde.
- Tijdens de aardrevolutie behouden de aardas en het evenaarsvlak deze schuine stand ten opzichte van het eclipticavlak
 De baan aarde rond zon = licht ellipsvormig, maar toch bijna cirkelvormig
* Hierdoor varieert afstand tussen aarde , zon in loop v. jaar.
- Op januari = afstand het K
- Op die afstand van 147 000 000km staat de zon in het perihelium
- Op ( juli staat de aarde het verst van de zon = aphelium, 152 000 000 km afstand v zon
- De duur van de revolutie = 365 dagen, 5uur, 48 minuten en 45,97 seconden
 Schrikkeljaar om 4 jaar (366 dagen)

51
Q

gradennet

A

netwerk van lijnen op kaarten dat de verdeling in lengtes en breedtegraden aangeeft.

52
Q

datumgrens

A

De internationale datumgrens is een denkbeeldige lijn van pool naar pool die geldt als scheidslijn tussen twee opeenvolgende dagen in de kalender.

53
Q

aardevolutie

A

De aardrevolutie is de beweging die de Aarde om de zon maakt. De zin van deze beweging is van West naar Oost of in tegenwijzerzin. De totale duur van 1 volledige omwenteling van de Aarde rond de zon bedraagt 365 dagen 5u en 48 min en 46 sec.

54
Q

inclinatiehoek

A

hoek tussen eclipticavlak en het evenaarsvlak van de aarde.

55
Q

perihelium

A
  • Op januari = afstand het K
  • ## Op die afstand van 147 000 000km staat de zon in het perihelium
56
Q

aphelium

A

Op ( juli staat de aarde het verst van de zon = aphelium, 152 000 000 km afstand v zon

57
Q

schrikkeljaar

A

jaar met 366 dagen omdat de aardevolutie 365 dagen, 5u, 48min en 46 sec duurt.

58
Q

temperatuurgordels op basis zonnestand

A

 Veranderingen culminatiehoogte volgens breedteligging ! voor leven op aarde
 Ze bepalen hoeveelheid zonne-energie die atmosfeer ontvangt op de verschillende breedteliggingen en gedurende de seizoenen
 Aan de hand van deze veranderingen, kun je de aarde in drie gordels opsplitsen.

59
Q

indeling temperatuursgordels

A
  1. Intertropen = tussen de keerkringen
    * belangrijkste kenmerk: zon 2x per jaar loodrechte of zenitale stand bereikt
    * Op keerkringen zelf maar één dag waarop zon loodrecht culmineert: op 21 juni op Kreeftskeer-kring , op 22 december op Steenbokskeerkring
    * In de intertropen verandert de lengte dag en nacht niet veel
    * Binnen deze gordel ontvangen gebieden altijd grote hoeveelheden zonne-energie
    - Er zijn altijd hoge temperaturen
    - De seizoenen worden onderverdeeld in droog en nat, niet in winter en zomer
  2. Polaire gordels = tussen de polen en pool-cirkels
    * gekenmerkt door grote verschillen hoeveelheid zonlicht in loop v. jaar
    * Omdat zon in de loop van het hele jaar lager staat, krijgen deze gordels minder zonne-energie
  3. Intermediaire gordel = tussen keerkringen en poolcirkels heeft nooit een zenitale zonnestand
    * Elke dag zonsopgang en zonsondergang
    * De winters hebben korte dagen, een lage culminatie-hoogte en weinig zonne-energie
    * De zomers hebben lange dagen en een hoge culminatiehoogte.
    * Er zijn vier seizoenen. (lente en herfst = overgangs-seizoenen)
60
Q

hemellichaam met enkel zichtbare voorzijde

A

De maan is de enige natuurlijke satelliet van de aarde.

Ze staat op een gemiddelde afstand 384392 km van de aarde.

Tijdens haar omloop rond de aarde draait de maan één maal om haar eigen as.

–> Daarom kunnen wij vanop aarde slechts één kant van de maan waarnemen, de ‘achterzijde’ blijft voor ons steeds verborgen.

  • De maan heeft geen atmosfeer, waardoor meteorieten vrij spel hebben om op de maanbodem in te slaan.
  • Het kraterlandschap op de maan is dan ook grotendeels te verklaren door die inslagen. Door het ontbreken van een dampkring of atmosfeer worden licht en warmte niet verstrooid.
  • Wanneer zonnestralen overdag ongehinderd de maanbodem bereiken, verhitten ze het gesteente tot bijna 130 °C. ’s Nachts koelt het oppervlak zeer snel af tot een temperatuur van -180 °C.
61
Q

de maan is elke dag ergens anders

A
  • komt dagelijks op in het o en gaat weer onder in w.
  • Het moment van opkomst en ondergang verschuift elke dag met 50minuten

Deze schijnbewegingen van de maan zijn het gevolg van haar omwenteling rond de aarde.

Eén omloop rond aarde 27,3 = siderische maand.

Tijdens die siderische maand schuift de aarde (samen met de maan) ook verder op haar baan rond de zon. Het duurt daarom iets langer om de maan terug in dezelfde positie ten opzichte van de zon te zien.

62
Q

schijngestalte maan

A

Gedurende omloop v maan om aarde heeft de maan telkens andere gedaante of schijngestalte.

Die schijngestalten zijn het gevolg van de veranderende onderlinge stand van aarde, maan en zon.

Een volledige cyclus van de schijngestalten duurt 29,5 dagen = synodische maand.

De maan wordt telkens voor de helft verlicht. Naargelang de stand van de maan ten opzichte van de aarde en de zon, is een groter of een kleiner deel van die belichte kant van de maan te zien.

nieuwemaan: belichte maanopp naar zon gekeerd.
- Vanop de aarde zie je de maan niet op die dag

vollemaan: belichte deel de maan naar aarde gekeerd.

De maan verschijnt bij zonsondergang boven horizon en kun je de hele nacht zien als een volledig belichte cirkel.

Vollemaan en nieuwemaan zijn de uiterste maangestalten. In de twee weken tussen deze maangestalten krijgt de maan dagelijks een ander uitzicht.

Vanaf nieuwemaan wordt dag na dag een sikkel opgebouwd die steeds groter wordt, tot het eerste kwartier en verder tot vollemaan (wassende maan).

Vanaf vollemaan krijg je dag na dag een minder belichte maan naar het laatste kwartier toe en verder naar een smallere sikkelvorm

63
Q

synodische maand

A

Een volledige cyclus van de schijngestalten duurt 29,5 dagen = synodische maand.

De maan wordt telkens voor de helft verlicht. Naargelang de stand van de maan ten opzichte van de aarde en de zon, is een groter of een kleiner deel van die belichte kant van de maan te zien.

De maan verschijnt bij zonsondergang boven horizon en kun je de hele nacht zien als een volledig belichte cirkel.

Vollemaan en nieuwemaan zijn de uiterste maangestalten. In de twee weken tussen deze maangestalten krijgt de maan dagelijks een ander uitzicht.

64
Q

nieuwe maan

A

nieuwemaan: belichte maanopp naar zon gekeerd.
- Vanop de aarde zie je de maan niet op die dag

Vanaf nieuwemaan wordt dag na dag een sikkel opgebouwd die steeds groter wordt, tot het eerste kwartier en verder tot vollemaan (wassende maan).

65
Q

vollemaan

A

vollemaan: belichte deel de maan naar aarde gekeerd.

Vanaf vollemaan krijg je dag na dag een minder belichte maan naar het laatste kwartier toe en verder naar een smallere sikkelvorm

66
Q

pooldag of middernachtzon

A

In IJsland en Noorwegen zijn er dagen waarop:

  • de zon niet opkomt in winter
  • nachten waarbij de zon niet ondergaat in de zomer.
    Die fenomenen, die pooldagen of middernachtzon worden genoemd, doen zich zowel voor op het noordelijk als op het zuidelijk halfrond.
67
Q

poolnacht

A

verschijnsel waarbij de zon gedurende het hele etmaal niet boven de horizon uitkomt.

68
Q

schijngestalte

A

fase, stand, tijd of leeftijd is de verlichte gedaante van de planeten Mercurius, Venus en Mars en van de Maan.

69
Q

laatste kwartier

A

Vanaf vollemaan krijg je dag na dag een minder belichte maan naar het laatste kwartier toe en verder naar een smallere sikkelvorm

70
Q

eerste kwartier

A

Vanaf nieuwemaan wordt dag na dag een sikkel opgebouwd die steeds groter wordt, tot het eerste kwartier en verder tot vollemaan (wassende maan).

71
Q

maan veroorzaakt samen met zon getijden

A

getijden op aarde: veroorzaakt door de bewegingen v aarde en gelijktijdige aantrekking door maan.

  • 2x dag hoopt water op aan beide kanten van de aarde, dat is vloed.
  • 2x dag trekt het water weg aan beide kanten van de aarde: eb.

hoogte v water wordt gemeten t.o.p.v referentiehoogte: de gemidd laagwaterstand in bepaald gebied

Eb en vloed: zon kan getijdenwerking v de maan versterken.
- Als bij vollemaan en nieuwemaan de hemellichamen maan, aarde en zon op één lijn staan, versterken de maan en de zon elkaar en zijn eb en vloed respectievelijk lager en hoger.

  • De hogere vloed is springtij. Bij het eerste kwartier en bij het laatste kwartier werken de maan en de zon elkaar tegen, waardoor de getijden afgezwakt worden tot een lagere vloed en een minder diepe eb.

De lagere vloed wordt doodtij genoemd

72
Q

eb

A
  • 2x dag trekt het water weg aan beide kanten van de aarde
73
Q

vloed

A
  • 2x dag hoopt water op aan beide kanten van de aarde
74
Q

springtij

A
  • De hogere vloed is springtij.
  • Als bij vollemaan en nieuwemaan de hemellichamen maan, aarde en zon op één lijn staan, versterken de maan en de zon elkaar en zijn eb en vloed respectievelijk lager en hoger.
    = Als zon en maan met de aarde op één lijn staan, is de aantrekkingskracht maximaal
75
Q

doodtij

A
  • Bij het eerste kwartier en bij het laatste kwartier werken de maan en de zon elkaar tegen, waardoor de getijden afgezwakt worden tot een lagere vloed en een minder diepe eb.

De lagere vloed wordt doodtij genoemd

76
Q

zoneclipsen en maanverduisteringen

A
  • maan draait rond aarde in vlak dat hoek v 5° maakt met eclipticavlak
  • Hierdoor staan zon, aarde en maan meestal niet perfect op één lijn.
  • Enkel in de snijpunten van maanvlak en eclipticavlak kunnen zoneclipsen en maansverduisteringen zich voordoen.
77
Q

maanverduisteringen

A
  • Maansverduisteringen kan iedere waarnemer aan de nachtzijde van de aarde zien
  • Bij vollemaan valt er geen licht meer op maan als de aarde ertussenin komt.
  • De zichtbaarheid v maan vermindert, omdat maan in de schaduw v aarde terechtkomt.

-Toch kun je maan ook bij het max maansverduistering nog zien, zij het in rode gloed.

  • Dit is zonlicht dat door dampkring v aarde wordt afgebogen en zo op schaduwkegel van de maan terechtkomt
78
Q

zoneclips

A

Bij zoneclips valt schaduw v maan op aarde

Zoneclipsen treden alleen op bij nieuwemaan

–> Een klein deel van de aarde wordt bij een zoneclips in de schaduw gezet

In het gebied waar de kernschaduw van de maan de aarde raakt, zie je een totale zoneclips.
In de bijschaduw kun je een gedeeltelijke zoneclips zien