Termen vac communicatie/advies Flashcards

1
Q

Wat is waarnemen

A

het opnemen van informatie via je zintuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is selectief waarnemen

A

het bewust of onbewust bepalen wat je wilt waarnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is signaleren

A

het vaststellen van veranderingen bij de zorgvrager wat betreft gezondheid en zelfzorg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is objectief

A

Zonder oordelen, alleen de feiten rapporteren. Ook metingen zijn objectief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is subjectief

A

Feiten met daarnaast je eigen oordeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de WBGO

A

Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is vraaggericht werken

A

De wensen van de client zo dicht mogelijk benaderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat betekend de afkorting OMA met betrekking tot communicatie.

A

Oordelen, meningen en aannames

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat betekend de afkorting LSD met betrekking tot communicatie.

A

Luisteren, samenvatten, doorvragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat betekend de afkorting ANNA met betrekking tot communicatie.

A

Altijd navragen, nooit aannemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat betekend de afkorting DIK met betrekking tot communicatie.

A

Denk in kwaliteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat betekend de afkorting NIVEA met betrekking tot communicatie.

A

Niet invullen voor de ander.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat betekend de afkorting OEN met betrekking tot communicatie.

A

open, eerlijk en nieuwsgierig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is communicatie.

A

het overbrengen van informatie van de een naar de ander.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is eenzijdige communicatie

A

Communicatie via een tussenweg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is tweezijdige communicatie.

A

Een wisselwerking tussen zender en ontvanger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is meerzijdige communicatie

A

Als er meer mensen bij de communicatie betrokken zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoeveel % verloopt via non-verbale communicatie?

A

70%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het inhoudelijke aspect van communicatie.

A

Dit gaat over het onderwerp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het relationele aspect van communicatie.

A

Dit gaat over het contact.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de intime zone.

A

Tot 45 cm, iemand voelen, horen, ruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de persoonlijke zone.

A

45 tot 120 cm, waarin mensen persoonlijk contact hebben, je han de hand van de ander vastpakken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de sociale zone

A

120 tot 360 cm, je kan elkaar zien maar niet aanraken. (zakelijke afstand).

24
Q

Wat is de publieke zone

A

360+ afstand, openbare gelegenheden.

25
Q

Wat is de referentiekader.

A

Het verschil in achtergrond en gewoonte.

26
Q

Wat is externe ruis

A

Wannneer de communicatie word verstoord geluid van buitenaf

27
Q

Wat is interne ruis

A

Dat is verstoringen bij zender of ontvanger, zoals niet kunnen concentreren, vooroordelen hebben of hoofdpijn.

28
Q

Wat zijn indirecte vragen

A

Zijn zinnen met een vraag erin, een onopvallende manier om de ander over zichzelf te laten praten.

29
Q

Wat zijn de fases van het slechtnieuwsgesprek.

A
  1. mededelen slechte nieuws. 2. het laten uiten van verdried, kan lang duren, informatie in stukjes brengen en zo nodig herhalen. 3. onderstuining bieden bij het aanpakken van het probleem.
30
Q

Wat zijn de fases van het helpend gesprek.

A
  1. Inleiding, probleem helder maken. 2. Ontwikkeling ofwel verkenning, samenvatten, doorvragen, luisteren. Overzichtelijk maken. 3. Afsluiten.
31
Q

Wat is de grondhouding

A

De basis van je (beroeps)houding, die je in de loop van je leven je eigen hebt gemaakt.

32
Q

Wat is een persoonlijke relatie

A

Een relatie waarbij mensen geintereseert zijn in elkaar. Er is een wedekeringheid, mensen verbreken de privacy en hebben dezelfde verwachtingen.

33
Q

Wat is een functionele relatie.

A

Een relatie die taakgericht is, practisch. Word niet altijd vrijwillig aangegaan en is doelgericht.

34
Q

Wat is een concentionele relatie

A

Een relatie die voortkomt uit beleefheidsnormen.

35
Q

Wat is macht

A

Macht is de eigen wil kunnen doorzetten, ook als de andere partij tegenstand bied.

36
Q

Wat is gezag

A

Gezag is dat je overwicht hebt en dat de ander word geaccepteerd. Macht kan je misbruiken. Komt door de houding en de uitstraling. Bijv. door onbegrijpelijke vaktermen te gebruiken, onnodig te laten wachten, vermijden zorgvragers.

37
Q

Wanneer mag je de zwijgplicht doorbreken

A

Als toekomstig kwaad wermee word voorkomen of beindigd, bijv. bij mishandeling of een zeer besmettelijke ziekte.

38
Q

Wie is Erving Goffman

A

De schrijver van het boek asylyum die de hospitalisatie onderzocht.`

39
Q

Wat is het IGZ

A

Inspectie voor volksgezondheid.

40
Q

Wat zijn de 3 elementen van feedback

A

Je benoemt het vanuit de ik; je benoemd het gedrag van de ander; je benoemd je gevoelens en gedachtes.

41
Q

Wat is een inhoudelijk conflict

A

Een conflict over de inhoud. (bijv. van het werk.)

42
Q

Wat is een belangenconflict

A

Een conflict waar het eigen belang botst met die van anderen.

43
Q

Wat zijn sociaal emotionele conflicten

A

Conflicten waarbij gevoelens en emoties centraal staan.

44
Q

3 niet-effectieve manieren van omgaan met conflicten;

A
  1. vechten en zin doordrijven, 2. ontlopen en vermijden, 3. aanpassen en toegeven.
45
Q

Wat is coping

A

Manier waarop een zorgvrager omgaat met problemen.

46
Q

Wat zijn de 4 copingstijlen

A
  1. Actief aanpakken. 2. Sociale steun zoeken. 3. vermijden en afwachten. 4. afleiding zoeken.
47
Q

Waar staat ASE voor in het ASE-model

A

Attitude (houding), sociale invloed, en eigen effectiviteit.

48
Q

Wat is preventie

A

het voorkomen van problemen door tijdig ingrijpen.

49
Q

Wat is primaire preventie

A

het voorkomen van een slechte gezondheid, ziekte, en ongezonde situaties. bijv. tanden poetsen, vaccinaties, voorlichting.

50
Q

Wat is secundaire preventie

A

Het vroegtijdig behandelen en opsporen van ziektes, bijv. borstkankerscreening, uitstrijkje, hielprik.

51
Q

Wat is tertiaire preventie

A

Het richt zich op mensen die al getroffen zijn door ziekte/stoornis; benutten van het gezonde gedeelte van persoon; voorkomen van symptomen die de ziekte verergeren. O.a. pijnbestrijding, wondverzorging, stervensbegeleiding.

52
Q

Wat is een instructie

A

Een richtlijn voor een uit te voeren handeling. Er word info gegeven over het hoe, wanneer of op welke manier je wat kan doen.

53
Q

Wat is micronivieau voorlichting

A

Voorlichting aan de individuele zorgvrager (gezinnen, of kleine groepen).

54
Q

Wat is mesoniveau voorlichting

A

voorlichting aan specifieke groepen, instanties en organisaties. (bijv. voedingscentrum, asmtafonds)

55
Q

Wat is macroniveau voorlichting

A

voorlichting en advies voor de hele samenleving of voor bevolkingsgroepen (bijv. alle ouderen, kinderen).

56
Q

Wat is de WMO

A

Wet maatschappelijke ondersteuning.