termen. Flashcards

ALLE termen die je moet leren

1
Q

situeren

A

te weten komen/ zoeken waar iets zich bevind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

absoluut situeren

A

met coördinaten in het wereldgradennet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

relatief situeren

A

met een omschrijving. (ten noorden van het stadshuis.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

continenten

A

Eurazië
Afrika
Noord-Amerika
Zuid-Amerika
Australië
Antarctica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

werelddelen

A

Afrika
Europa
Azië
Oceanië
Antarctica
Noord-Amerika
Zuid-Amerika

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

mentale kaart

A

Hoe de wereldkaart is voor jouw.
Word beïnvloed door ervaringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

sociaal-economische elementen.

A

stad, huis, dorp, kerk,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

fysishgeografische elementen

A

bos, boom, rivier, zee, oceaan,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

werkelijke afstand

A

de afstand in m, km,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ervaren afstand

A

hoe lang de afstand word ervaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

mentale afstand

A

hoe ver de afstand is mentaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bevolkingsdichtheid

A

inwonergetal, hoeveel individuen op een bepaald oppervlak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bevolkingsevolutie

A

De evolutie van het aantal bevolking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

emigratie

A

Aantal mensen die het land verlaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

immigratie

A

Aantal mensen die in het land komen wonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

migratiesaldo

A

immigratie - emigratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

sterfte cijfer

A

hoeveel mensen dood gaan in een land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

geboorte cijfer

A

hoeveel mensen geboren worden in een land.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

natuurlijke aangroei

A

geboorte cijfer - sterfte cijfer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

vergrijzing

A

De natuurlijke aangroei daalt, de gemiddelde bevolking word ouder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

vergroening

A

De natuurlijke aangroei stijgt, de gemiddelde bevolking word jonger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

leeftijdshistogram

A

Een diagram voor dehoeveelheid per leeftijd van een land op aan te tonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

demografische transitiemodel

A

Een model die vijf fasen van bevolkingsevolutie aangeeft, dat elk land door gaat van 1-5.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

geboorte begeleid

A

Het aanmoedigen of afraden van kinderen krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
de 5 p's
planet (de aarde) poeple (de mensen) peace (vreugde) partnership (samenwerking) porsperity (welvaart)
26
bevolking aangroei
sterftecijfer < geboortecijfer
27
ontgroening
Het afnemen van aantal jongeren in een land.
28
verstedelijkingsgraad
Het verschil tussen de mensen die in de stad wonen en de mensen die op het platteland wonen.
29
hiërarchie
Een manier om dingen te ordenen in een Pyramide van meest/minst, best/slechts,...
30
sociale segregatie
het socialisatieproces van waarbij leden van een niet-dominante groep zich mengen met de dominante groep, maar vooral contact onderhouden met de andere leden van de eigen groep.
31
multiculturaliteit
binnen een groep/ maatschapij verschillende culturen hebben.
32
funtiewijzgingen
verandering van de functie van bevolking/ weknemers.
33
verstedelijking
De vergroting en vermeerdering van steden.
34
ontvolking
grote afname van bevolking in een bepaald gebied.
35
mobiliteit
Het verplaatsen van dingen/mensen in een bepaald gebied.
36
stadslandbouw
landbouw nabij een stad.
37
hitte-eilandeffect
Een "hitte-eiland" boven een stad. in de stad is het warmer dan in de nabije platte land.
38
ontginging
in-cultuur brengen van woeste grond. (velden maken.)
39
energiewinning
Het winnen van energie
40
duurzaam ruimtegebruik
duurzaam zijn over de ruimte die je voor wat gebruikt.
41
productie
het maken van iets met als doel ze te verkopen.
42
consumptie
het kopen van dingen.
43
industrie
een economische sector die zich bezig houdt met het produceren en verwerken van materiële goederen of artikelen in fabrieken
44
afzetmarkt
De plek waar goederen of diensten worden verkocht.
45
bbp (bruto binnenlands product)
economische indicator die de marktwaarde van alle diensten en goederen in een bepaald gebiedt aangeeft.
46
scholingsgraad
verhouding tussen mensen in school en mensen zonder school.
47
industrialisatie
verandering in industrie naar meer machinale taken.
48
de-industrialisatie
De verandering in de industrie waar er minder machinale taken komen.
49
reconversie
Het hergebruiken of ombouwen van al bestande dingen om in de nu economische samenleving nuttig te zijn.
50
leegstand
het niet gebruiken van een gebouw of woning.
51
landbouw
menselijke activiteiten waarbij de bodem word gebruikt voor de productie van planten en dieren.
52
milieueffect
Het effect van het milieu
53
bodemerosie
Het verplaatsen van delen van de bodem door natuurlijke krachten.
54
bodemgradatie
Het verminderen van de bodemkwaliteit door verschillende prossen.
55
goederenstormen
de stromen van materialen en diensten over de hele wereld.
56
geldstromen
de stromen van geld over de hele wereld.
57
datastromen
De stromen van data over de hele wereld.
58
toerisme stromen.
de stromen van toeristen over de hele wereld.
59
migratiestromen
De stromen van migratie over de hele wereld.
60
globaliseringindex
De mate waar mij een land globaal is. (met de wereld verbonden)
61
mondialisering
doorgaande proses van uitwisselingen wereldwijd.
62
Globalisering
is de wereldwijde handel en alles wat hiermee samenhangt.
63
geosfeer
Het deel van de kosmos die uit materie bestaat ofwel het onleefbare deel van de aarde.
64
biosfeer
Het deel van de kosmos dat leefbaar is.
65
atmosfeer
gaslaag, dampkring, Een dunne kring die alles bij de aarde oppervlak houd.
66
hydrosfeer
al het water de in vloeibare vorm op aarde aanwezig is.
67
koolstofcyclus
De cyclus die koolstof aflegt.
68
broeikaseffect
De opwarming van de aardkorst door weerkaatsing van zonlicht tussen de aardoppervlakte en de atmosfeer.
69
versterkte broeikaseffect
Daar de massale uitstoot van co2 word de atmosfeer dikker en weerkaatst er meer licht dus de aarde warmte meer en sneller op.
70
stralingsbalans
Het evenwicht tussen inkomende Zonne straling en uitgaande aardse straling.
71
energieomzetting
Het omzetten van energie.
72
albedo
lichtweerskasingvermogen.
73
broeikasgassen
waterdamp koolstofdioxide methaan lachgas
74
global warming potential
aardopwarmingsvermogen (GWP) is de hoeveelheid warmte die een broeikasgas in de atmosfeer van de aarde vasthoudt/ kan vast houden.