termen Flashcards

1
Q

klaring (Cl)

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

area under the curve (AUC)

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Tmax

A

tijdstip waarop maximale plasmaconcentratie is bereikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Cmax

A

maximale plasmaconcentratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

zuur

A

Ongeladen stof die een H+ kan afstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Basen

A

ongeladen stof die een H+ kan opnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

pKa

A

geeft aan de pH waarde waarbij er evenveel geladen als ongeladen stof is van een zuur of base.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

pH

A

Zuurgraad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Zouten

A

Beter oplosbaar dan zuren of basen
zout van zuur - H+ vervangen met Na+ of K+
zout van base - HCL toegevoegd. (hydrochloride)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ADME

A

Absorptie
Distributie
Metabolisme
Eliminatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verdelingsvolume (definitie)

A
  • het volume waarover de stof zich op basis van de plasmaconcentratie lijkt te verdelen. – Dit zegt wat over of het in de lichaamsvloeistof zit of in de weefsels.
  • afhankelijk van stofsoort en diersoort
  • formule Vd=Dosis/C0
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Halfwaardetijd (definitie)

A

De tijd waarin de plasmaconcentratie met de helft is afgenomen.
- eliminatie loopt via lever en nieren
- sprake van eerste orde kinetiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

eerste orde kinetiek

A

er wordt dan per tijdseenheid een percentage van de stof uit het lichaam gehaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

nulde orde kinetiek

A

er wordt per tijdseenheid een absolute hoeveelheid geëlimineerd. Dus bv altijd 100 ml/u ongeacht of je 2 liter in je lichaam hebt of 20 ml.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

biologische beschikbaarheid

A

de fractie van de dosis die onveranderd in de bloedbaan komt. (na iv 100%)
oorzaken lagere biologische beschikbaarheid
- slechte absorptie
- afbraak in de maag
- gedeeltelijke metabolisatie in de darm of lever
- lage farmaceutische beschikbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

farmaceutische beschikbaarheid

A

bij orale toediening. is het deel dat voor absorptie beschikbaar komt, ofwel als losse moleculen beschikbaar is voor opname.
afhankelijk van kwaliteit van de tablet (niet goed uit elkaar vallen zorgt voor minder absorptie)

17
Q

dosering

A

de hoeveelheid die per keer aan een dier gegeven wordt mg of mg/kg

18
Q

concentratie

A

een vloeistof heeft een bepaalde concentratie actieve stof per ml. dit wordt gegeven in mg/ml

19
Q

doseringsinterval

A

de tijd tussen twee giften.
wordt bepaald door
- de therapeutische breedte
- de halfwaardetijd
- praktische haalbaarheid

20
Q

stapeling

A

wanneer een nieuwe dosis wordt gegeven voordat alle werkzame stof uit het lichaam verdwenen is zal er stapeling optreden. Na 4-5x de halfwaardetijd is de overgebleven stof uit je lichaam.

21
Q

Steady state

A

wordt na 5x de halfwaardetijd bereikt bij steeds opnieuwe toediening. is de staat waarin de onderconcentratie en de piekconcentratie tussen de toedieningen niet van elkaar verschillen.

22
Q

tablet

A

gevuld met poeder 3 soorten
- gewoon tablet
- tablet met gereguleerde afgifte
- kauwtablet
hulpstoffen
- vulmiddel (meestal carboxymethylcellulose of lactose)
- bindmiddel (vaak zetmeel)
- desintegratiemiddel (vaak zetmeel)
- Glijmiddel (meestal siliciumdioxide)

Houdbaarheid
- lang soms enkele jaren. kunnen wel gevoelig zijn voor licht en vocht

Biofarmacie
- moet vrijkomen voor absorptie waarna het eerst langs de lever komt. de biologische beschikbaarheid is vaak lager dan 100%

23
Q

capsule

A

gevuld met droogpoeder
omhulsel gemaakt van bv gelatine.
hulpstoffen
- vulmiddel
- soms glijmiddel

Houdbaarheid
- lang soms enkele jaren. kunnen wel gevoelig zijn voor licht en vocht

Biofarmacie
- moet vrijkomen voor absorptie waarna het eerst langs de lever komt. de biologische beschikbaarheid is vaak lager dan 100%

24
Q

vloeibare orale toediening

A

vormen
- oplossingen
- emulsies
- suspensies

Hulpstoffen
- oplosmiddel/dispergeermiddel (water of olie)
- buffer (voor stabiliteit ph en smaak beïnvloeding)
- conserveermiddel (Methyl- en propylparahydroxybenzoaat, sorbinezuur en benzoëzuur)
-smaakcorrigentia (suiker(stroop), fruitsmaken, valeriaandruppels)
- verdikkingsmiddel (bij suspensie tegen uitzaken deeltjes)
- emulgator (tween of span)

stabiliteit/houdbaarheid
- wordt onderscheidt gemaakt tussen de houdbaarheid voor en na openen door invloed van lucht en bacterien.

biofarmacie
- farmaceutische beschikbaarheid oplossing is 100% (suspensie en emulsie kan lager)
- biologische beschikbaarheid kan lager door slechte absorptie of first pass effect in de lever.

25
Q

injectievloeistof

A

IV, IM, Subcutaan. Kan een oplossing, emulsie of suspensie zijn. suspensie niet IV.

Hulpstoffen
- oplosmiddel (water of olie)
- Buffer –> strenge pH eisen bij injectie
- Stof om osmotische waarde te verhogen (meestal NaCl)
-Conserveemiddel (benzylalcohol, chloorbutanol en fenol)
- Verdikkingsmiddel
- emulgatoren

Houdbaarheid
- in verpakking meestal minstens een jar
- na openen/aanprikken beperkt
– geen conserveermiddel direct toepassen (in praktijk 24 uur)
– wel conserveermiddel is het afhankelijk per product

biofarmacie
- IV is Biologische beschikbaarheid 100%
- IM en subcutaan is bb lager.

26
Q

zalven en cremes

A

is een disperse systeem(net als suspensie) = twee fase gemengd die niet mengbaar zijn. hier is dat hydrofiel en lipofiel stof

hulpstoffen
-basis (vaseline, cetomacrgol, lanettte)
-emulgator
-conserveermiddel

houdbaarheid
- hoeven niet steriel (wel bij oog)
- oogzalven ongeveer en maand
- huidzalven ongeveer 6 maanden

biofarmacie
- het is voor lokaal gebruik

27
Q

O/W creme

A

olie als druppeltjes verdeeld in waterfase, makkeljik afwasbaar

28
Q

W/O creme

A

water als druppeltjes verdeeld in olie, moeilijk af te wassen

29
Q

oogdruppels

A

oplossing of suspensie
bij irritatie wordt het door traanproductie uit het oog gespoeld. om dit te voorkomen strenge eisen aan
- pH (7,4)
- osmotische waarde
- grensvlakspanning
- buffercapaciteit

Hulpstoffen
- oplosmiddel (water of olie)
-viscositeitverhogend middel (veelal hypromellose)
- conserveermiddel (vaak benzalkoniumchloride)
- pH aanpassern (borax/ boorzuur, citroenzuur/natriumacetaat, fosfaat)
- stof om osmotische waarde te verhogen (meestal NaCl)

houdbaarheid
- zeer beperkt max 1 maand

biofarmacie
- kan systemisch komen via conjunctivaalzakken

30
Q

inschatten blootstellingsniveau (punten)

A
  • toedieningsvorm
  • werkzame stof
  • eliminatie via excreta
  • toediener/ omgeving
31
Q

blootstelling toedieningsvorm

A

vaste stof meer blootstelling dan bij vloeistof omdat tablet vaak met blote handen wordt aangeraakt. verstuiven zorgt voor grotere blootstelling

32
Q

blootstelling werkzame stof

A

risico’s
- mogelijke overgevoeligheidsreacties bij huidcontact
- resistentievorming
- opname via huid en/of inademing
- effecten bij inslikken van (kleine) hoeveelheden
- een stof op de CMR lijst (carcinogene, mutagene en reprotoxische stoffen

33
Q

blootstelling eliminatie

A

blootstelling kan plaatsvinden via speeksel, huid, urine en ontlasting van patienten

34
Q

blootstelling toediener/ omgeving

A

gevaarlijk voor zwangere vrouwen en YOPI.

35
Q

altijd voorzichtig omgaan met

A
  • antibiotica
  • corticosterioden
  • immunosuppresiva
  • hormonen
  • cytostatica
36
Q

bereiding in de praktijk

A

niet meer dan 10 mg voor max 1,5 uur per dag.
gevarenklasse 1 en 2 geen maatregelen. bij klassen 3 P2 stofmasker en handschoenen. Gevarenklasse 4 moet in stof of zuurkast. stoffen van klasse 5 mogen niet in de praktijk bereid worden.

37
Q

ATC code (begrip)

A

Anatomische therapeutische chemisch. universele manier voor geneesmiddel classificatie. Actieve stoffen kunnen meerder ATC codes hebben als ze voor meer medicaties geregistreerd zijn.

38
Q

de ATC niveaus

A
  1. anatomische hoofdgroep (1 letter voor 14 groepen, zoveel mogelijk conform eerste engelse letter)
  2. therapeutische hoofdgroep (twee cijfers)
  3. therapeutische/ farmacologische subgroep (1 letter)
  4. Chemische/ therapeutische/ farmacologische subgroep (1 letter)
  5. subgroep voor chemische stof (2 cijfers)