Tentamens Flashcards

1
Q

Noem een paar genetische variaties die kunnen leiden tot ziekte

A
  • Deletie: afwezigheid materiaal
  • Duplicatie: te veel materiaal
  • Translocatie/insertie: diseruptie structuur gen
  • Missense/frameshift: verandering aminozuurvolgorde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ovulatie-inductie

A

WHO I: GnRH-pomp + FSH suppletie
WHO II: clomifeencitraat/tamoxifen/letrozol (anti-oestrogenen > stijging FSH) + FSH suppletie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Synaptonemale complex (SC)

A

essentieel voor paring homologe chromosomen. SC wordt gevormd tijdens meiotische profase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Induced pluripotent stem cells (IPSC’s)

A

fibroblasten herprogrammeren zodat ze identiek lijken aan embryonale stamcellen. Er worden retrovirale kopieën van verschillende genen ingebracht. Deze genen coderen voor eiwitten die transcriptiefactoren zijn waarvan bekend is dat ze rol spelen bij behoud pluripotentie embryonale stamcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hormoonlevels post-menopauzaal

A

oestradiol: laag, want geen groeiende follikels
progesteron: laag, want geen corpus luteum
FSH en LH hoog want geen negatieve feedback meer van oestrogenen, inhibine en progesteron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Indicaties IVF

A
  • tubapathologie
  • subfertiliteit man
  • onbegrepen vruchtbaarheidsstoornissen
  • cyclusstoornissen na ovulatie inductie
  • hooggradig endometriose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

oorzaken polyhydramnion 3e trimester

A
  • polyurie door slecht gereguleerde diabetes gravidarum
  • neurologische slikstoornis
  • oesophagus atresie
  • obstruerend proces halsregio
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

moulage

A

het over elkaar schuiven van foetale schedelbeenderen tijdens baring zodat diameter hoofd wat kleiner wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Toeschietreflex

A

omgeving (zoals huilen) zorgt voor oxytocine release > lactatie en uterus contracties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

zoogreflex

A

zuigen tepel zorgt voor prolactine > vrijkomen melk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is noodzakelijk voor vorming normale spermakop

A
  • meiose
  • Histon naar protamine transitie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

vesiculae seminales

A
  • achter blaas
  • komen uit in ductus ejaculatorius, deze komt uit in prostaat
  • voeding ejaculaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

overervingspatronen waar relatief weinig zieken zijn

A
  • autosomaal recessief: dragers zonder symptomen
  • X-linked recessief: alleen aangedane mannen
  • reciproke translocaties: 2 niet-homologe chromosomen wisselen materiaal uit, ongebalanceerd is afwijking
  • Robertsoniaanse translocatie: samensmelting 2 acrocentrische chromosomen, nageslacht hoger risico
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verminderde penetrantie

A

niet alle individuen met bepaalde genetische mutatie hebben ziekte/kenmerken dat geassocieerd wordt met mutatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hanault score

A
  • leeftijd vrouw
  • duur onvruchtbaarheid in jaren
  • eerdere spontane zwangerschap
  • verwijzing
  • percentage goed zaad
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Rouwtaken William worden

A
  • realiteit van verlies aanvaarden
  • emoties verlies ervaren
  • aanpassen aan wereld zonder overledene
  • nieuwe identiteit en relatie met overledene ontwikkelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

oorzaken neurale buis defecten

A
  • tekort foliumzuur
  • genetische factoren
  • maternale DM
  • bepaalde medicatie
  • verfverdunners
  • lasdamp
  • hyperthermie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat voor metastasering bij Mola hydatidosa en waarheen

A

hematogeen
longen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

fysiologische veranderingen tijdens zwangerschap mbt schildklier

A
  • stijging hoeveelheid TBG
  • distributie schildklierhormoon van moeder naar kind
  • productie placenta type 3 deiodinase (> inactivatie schildklierhormoon)
    Verwachting is daling schildklierhormoon, maar door hCG gebeurt dit niet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

oocyt in dyplotene arrest

A
  • synthese maternaal mRNA en rRNA
  • vorming zona pellucida
  • gapjunctions tussen granulosacellen en eicel voor communicatie dat oocyt niet te snel groeit
  • vorming corticale granula
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat gebeurt er met oocyt als het uit diplotene arrest gaat?

A

eerst maakt follikel nog meitotic inhibitor factor (MIF): houdt concentratie cAMP in oocyt hoog. Bij LH piek verdwijnen gap-junctions > MIF kan oocyt niet meer beïnvloeden > daling cAMP > hervatting meiose tot metafase II

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wanneer zie je WHO I

A
  • anorexia
  • veel stress
  • hypofyse tumor
  • kallman, cushing
  • zwanger
23
Q

welke meiose specifieke processen zijn afhankelijk van DNA-reparatie?

A
  • chromosoompairing
  • cross-over vorming
    als niet goed gebeurt dan aneuploide cel
24
Q

contra-indicaties ovulatie-inductie

A
  • dubbelzijdige tuba-pathologie
  • BMI > 34
  • ernstige OAT
  • WHO III
25
Q

Dual process model of grief

A
  • Loss orientation: emotion focused coping
  • Restoration orientation: attention to ongoing life demands
    veel geswitch tussen deze 2
26
Q

indicaties uitstrijkje

A
  • bevolkingsonderzoek (30-60)
  • vervolgonderzoek na behandeling
  • verdachte portio
  • abnormaal bloedverlies (contact, fluor, postmenopauzaal)
27
Q

mogelijke oorzaken contactbloedingen

A
  • ectropion: kwetsbaarcilinderepitheel > erosies
  • ontsteking vaginawand en cervix
  • premaligne
28
Q

fysiologische herna umbilicalis

A

darmen te weinig ruimte in buik, dus ontwikkelen zich in navel. Na 12 weken moet dit weg zijn, anders omfalocele (buikorganen buiten buikholte)

29
Q

waaruit ontstaat het diafragma

A
  • septum transversum
  • pleuroperitoneale membranen
  • dorsale mesenmetrium oesophagus
30
Q

complete mola

A

diploid 46 XX (paternaal)
geen foetaal weefsel
bevruchting eicel zonder genetisch materiaal

31
Q

incomplete mola

A

triploid 69 XXX/XXY (maternaal en paternaal)
wel foetaal weefsel
2 zaadcellen 1 eicel of 1 zaadcel met verdubbeld materiaal

32
Q

Maternale imprinting

A

kopie van gen dat van moeder wordt geërfd wordt geïnactiveerd. Alleen vaderlijke kopie komt tot expressie

33
Q

Johnsen score

A

10: normale spermatogenese
8-9: hypospermatogenese
3-7: maturation arrest
1-2: Sertoli cell only

34
Q

Redenen waarom 2 families zelfde mutatie

A
  • gevoeligheid genoom voor specifieke mutatie
  • enige levensvatbare mutatie
  • specifieke mutatie leidt tot bepaald ziektebeeld, andere niet
  • hoogfrequente mutatie in populatie
  • selectief voordeel uit milieu specifieke mutatie
  • toeval
35
Q

Ovarieel hyperstimulatie beeld (OHSS)

A

Bij IVF medicatie om follikels te stimuleren. Als ovaria dan te heftig reageren > veel follikels > verhoogde doorlaatbaarheid vaten > vocht in buikholte & andere weefsels > indikken > verhoogd risico trombose

36
Q

Typen vrouwelijke genitale verminking (VGV)

A

I: gedeeltelijke verwijdering clit en/of voorhuid over clit geplaatst
II: verwijdering zichtbare deel clit en kleine schaamlippen
III: vernauwing vaginale opening door wegsnijden en aan elkaar hechten kleine en/of grote schaamlippen

37
Q

Genomische imprints

A
  • aangebracht op specifieke plekken in genoom tijdens gematogenese
  • na bevruchting worden deze niet verwijderd hierdoor kan later tijdens ontwikkeling de exclusieve paternale of maternale expressie van geimprinte genen aangestuurd worden
38
Q

Gevolgen voor foetus bij diabetes gravidarum

A
  • macrosomie
  • schouderdystocie
  • neonatale hypoglykemie
39
Q

Trisomic rescue

A

embryo met trisomies en dan tijdens vroege motorische delingen wordt extra chromosoom geëlimineerd > nu juist chromosoom aantal

40
Q

placenta van maternaal naar foetaal

A
  1. spiraal arterien
  2. intervalleuze ruimte
  3. synctiotrofoblast
  4. cytotrofoblast
  5. foetale capillairen
41
Q

DD niet vorderende ontsluiting

A

3 p’s:
- passage: te nauw
- passenger: positie niet goed
- powers: weeën niet sterk genoeg

42
Q

Oorzaken veel bloedverlies post-partum

A

4 T’s:
- Tonus: atonie (70%)
- Trauma: rupturen baringskanaal (20%)
- Tissue: placenta rest (10%)
- Thrombin: stollingsstoornis (<1%)

43
Q

veranderingen placenta gedurende zwangerschap

A
  • toename villi oppervlak
  • meer bloedvaten in villi
  • kernen synctiotrofoblast clusteren
  • cytotrofoblastlaag verdwijnt
44
Q

aanpassingen van cytotrofoblast aan spiraalarteriën

A
  • afbraak gladde spiercellen
  • vervangen endotheel door cytotrofoblastcellen
  • aanleg ECM met fibronectine
45
Q

Wat wordt er gecheckt begin van bevalling?

A

POVIAS:
Portio
Ontsluiting
Vliezen
Indaling
Aard voorliggend deel
Stand voorliggend deel

46
Q

Waar kijkt Apgar score naar

A
  • ademhaling
  • spierspanning
  • reflexen
  • huidskleur
  • hartslag
47
Q

voorwaarden start uitdrijvingsperiode

A
  • volledige ontsluiting 10 cm
  • indaling hoofd
  • persdrang
48
Q

oorzaken perinatale sterfte

A
  • vroeggeboorte
  • te kleine baby
  • lage apgar
  • ernstige congenitale afwijkingen
49
Q

Invloed menopauze op seksueel functioneren

A
  • daling oestrogeen > daling androgeen > minder zin
  • daling E > daling SHBG > stijging bio-available androgeen > meer zin
  • daling E > overgangsklachten > minder zin
50
Q

gevolg prolactineverhoging

A
  • weinig oestrogeen > vaginale atrofie
  • weinig androgeen > minder snel opgewonden
51
Q

Hydrops foetalis

A

vochtophopingen lichaam, door:
- genetische aandoeningen
- foetale infectie
- bleodgroepatogisme

52
Q

Hernia diafragmatica

A

defect in diafragma, waardoor buikorganen in borstholte > onderontwikkeling longen
meestal linkszijdig en door verstoorde ontwikkeling pleuroperitoneale membranen

53
Q

criteria asfyxie

A
  • foetale nood
  • meconiumhoudend vruchtwater
  • metabole acidose (< 7,05)
  • Apgar score < 5 op 5 min
  • hypnotisch- ischemisch encephalopathie
  • multi organ failure
54
Q

handgrepen Leopold

A

1e: hoogte fundus
2e: positie rug > lengteligging?
3e: aard en indaling voorliggend deel
4e: mate indaling voorliggend deel