Tekst 2 Links Flashcards
1
Q
deus (de-oes)
A
god
2
Q
dei (de-ie)
A
goden
3
Q
est
A
(hij/zij/het) is
4
Q
esse
A
zijn
5
Q
in
A
in, op
6
Q
Olympus (O-lym-poes)
A
de Olympus
7
Q
habitat
A
(hij/zij) woont
8
Q
habitare
A
wonen
9
Q
rex
A
koning
10
Q
reges
A
koningen
11
Q
deorum (de-or-oem)
A
van de goden
12
Q
et
A
en
13
Q
sunt (soent)
A
(zij) zijn
14
Q
frater
A
broer
15
Q
Fraters
A
Broers