Tekst 1: De Geboorte Van Apollo Flashcards
1
Q
Filius
A
Filii
De zoon
2
Q
Ingens
A
Ingens, ingens, ingentis
Reusachtig
3
Q
Hic
A
Haec, hoc
Deze, dit; hij, zij, het
4
Q
Ante
A
+acc.
Voor
5
Q
In
A
+abl.
In, op; tijdens
6
Q
Mons
A
Montis(m.)
De berg
7
Q
E(x)
A
+abl.
Uit, weg van, van
8
Q
Dare
A
Do, dedi, datum
Geven
9
Q
Solere
A
Soleo, solitus sum
Gewoon zijn, de gewoonte hebben
10
Q
E(x)
A
+abl.
Hier: door toedoen van
11
Q
Liberi
A
Liberorum
De kinderen
12
Q
Mors
A
Mortis
De dood
13
Q
Fatum
A
Fati
Het noodlot, het lot
14
Q
Providere
A
Provideo, providi, provisum
Voorzien, van tevoren regelen
15
Q
Certus
A
Certa, certum
Zeker, bepaald