TBK Flashcards

1
Q

Going-concerngedachte

A

Je gaat bij het nemen van management beslissingen uit van de continuïteit van de organisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Interdisciplinair

A

Het verbinden en in contact brengen van verschillende vakgebieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Onderneming

A

Bedrijf dat altijd gericht is op het maken van winst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Organisatie

A

Een menselijke samenwerking die doelgericht en als blijvend bedoeld is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bedrijf

A

Een organisatie die goederen en/of diensten voorbrengt met het doel deze op een afzetmarkt te verkopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Synergie-effect

A

Het resultaat van het totale samenwerkingsverband is groter dan een optelling van de resultaten van de individuele prestaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Transformatieprocess

A

Omzettingsproces in organisaties van input (via transformatie) naar output

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ERP

A

Enterprise Resource Planning. Geautomatiseerd planningsysteem voor alle soorten bedrijfsprocessen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Flowproductie

A

Productieproces dat nooit stil ligt (behalve bij onderhoud). Ook continue proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ingaande logistiek

A

Aanvoer van productiemiddelen aan het begin van het primaire proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Integraal ketenbeheer

A

Proces waarbij bedrijven in een bedrijfskolom alle bestel- en voorraadsystemen op elkaar hebben afgestemd (supply chain management)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Interne logistiek

A

Beweging van productiemiddelen door het primaire proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

KOOP

A

Klantorderontkoppelpunt. punt in het productieproces vanaf waar het proces wordt aangestuurd door individuele orders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Lineair programmeren

A

Wiskundige methoden om optimaliseringsvraagstukken op te lossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Marketing

A

Alle activiteiten die gerelateerd zijn aan het verkopen van een product of dienst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Marketingconcept

A

Marketingmethode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Marketingmix

A

Kotler

De vijf P’s van marketing gezamenlijk, te weten product, plaats, prijs, promotie, personeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Markt

A

Fysieke of virtuele plaats waar producten of diensten worden verkocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Materials management

A

Managementstroming waarbij het gaat om grondstoffen en halffabricaten zo efficiënt mogelijk door het productieproces te voeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

MRP

A

Materials Requirements Planning. Geautomatiseerd productieplannigsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Niet-fysieke waarde

A

Waarde die wordt toegevoegd aan een product of dienst die niet tastbaar is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

NPR Inkoop

A

Non product related inkoop. inkoop die ondersteunend is aan het primaire proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Overhead

A

Algemene kosten die niet direct te herleiden zijn tot het primaire proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Primaire functies

A

Deelhandelingen van het primaire proces, te weten inkoop, productie, logistiek, marketing, verkoop en dienstverlening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Primair proces

A

Gezamenlijke kernactiviteiten waar het in elk bedrijf om gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

PR Inkoop

A

Product related inkoop. Inkoop die met het eindproduct en/of de dienst te maken heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Proces

A

Serie handelingen met een bepaald doel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Publieke dienstverlener

A

Dienstverlenend bedrijf dat in handen is van de overheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Service

A

Inspanningen van een bedrijf om de afnemer van het product of de dienst tevreden te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Strategische beslissing

A

Managementbeslissing die van invloed is op de strategie van het bedrijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Transformatie

A

Totstandkoming van een product of dienst waarbij de fysieke of chemische samenstelling verandert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Winstmarge

A

Verschil tussen de kosten en de opbrengsten van een product of dienst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Controlfunctie

A

Functie in het bedrijf die door middel van administratie diverse processen controleert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Ondersteunende functies

A

COPAFIJH Ondersteunende functies: Communicatie, Onderzoek&ontwikkeling, Personeelszaken, Administratie, Financiën, Informatievoorziening, Juridische zaken, Huisvesting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

ICT

A

Informatie en communicatietechnologie. Vakgebied en ondersteunend proces in bedrijven dat zich bezighoudt met informatiesystemen, telecommunicatie en computers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Contextuele omgeving

A

Organisatieomgeving in termen van politieke, sociale en technologische factoren die invloed hebben op de organisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Externe belanghebbenden

A

Groepen die geen onderdeel zijn van de organisatie maar wel een duidelijk belang hebben, zoals concurrenten, klanten, leveranciers, overheden, pressiegroepen, media, vakbonden en financiële instellingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

GE Model

A

General Electric. Manager via een duidelijk overzicht laat zien welke concurrentie positie de bedrijfsproducten innemen
Attractiviteit tov Concurrentiepositie voor een product.
Keuze:
Investeren (Hoog attractiviteit, sterke positie)
Selecteren (mid/mid)
Deinvesteren (Laag attractiviteit, zwakke positie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

STEP-variabelen

A

Sociale, technologische, economische en politieke variabelen die de indirecte omgeving bepalen.
Ook PEST

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Toetredingsbarrieres

A

Hindernissen die een bedrijf moet overwinnen als het wil toetreden tot een bepaalde markt of bedrijfstak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Transactionele omgeving

A

Organisatieomgeving, gedefinieerd als de partijen waarmee de organisatie relaties heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Uittredingsbarrieres

A

Hindernissen die een bedrijf moet overwinnen als het een bepaalde markt of bedrijfstak wil verlaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Vijfkrachtenmodel

A

Michael Porter waarmee hij de vijf krachten identificeert die de concurrentie in een bedrijfstak bepalen.
Dreiging van toetreders
Onderhandelingsmacht van leveranciers
Onderhandelingsmacht van kopers
Dreiging van substituten
Onderlinge rivaliteit tussen concurrenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

BCG Matrix

A
Boston Consulting Group. Hulpmiddel om het evenwicht in de productportfolio van een bedrijf inzichtelijk te maken.
Vraagteken
Ster
Melkkoe
Gebeten hond
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Benchmarking

A

Het voortdurende proces van meten van producten, diensten en werkwijzen in vergelijking met de sterkste concurrenten of met die bedrijven die erkend worden als marktleider.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Best-practice methode

A

Methode waarbij het bedrijf op zoek gaat naar de best denkbare methode om de bedrijfsactiviteiten uit te voeren en vervolgens bekijt hoe ver het bedrijf nog verwijderd is van die ideale situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Blue Ocean Strategie

A

Een strategie met een door waarde innovatie gecreëerde nieuwe markt waarop geen concurrentie plaatsvindt doordat er maar een aanbieder is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Confrontatiestrategie

A

Alternatief uitgangspunt voor concurrentie strategieën door de confrontatie met de concurrentie aan te gaan in plaat van het ontwijken van een confrontatie (Cooper)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Consolidatie

A

Een bedrijf probeert de positie op de huidige markt met het huidige product te verdedigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Differentiatiestrategie

A

2de Generieke strategie van Porter
Het zoeken naar een unieke positie in de bedrijfstak door zich te onderscheiden van de concurrentie
(unieke positie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Direct investment

A

Internationaal investeren dat erop gericht is via aandelenpakketten zeggenschap te krijgen over productie en marketing in het buitenland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Diversificatie

A

Een bedrijf gaat een nieuwe product voor een nieuwe markt ontwikkelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Focusstrategie

A

3de Generieke strategie van Porter
Een bedrijf focust maar op een bepaald marktsegment
(niche)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Franchising

A

Samenwerkingsvorm waarbij de franchisegever merken, logo’s, materialen, middelen, werkmethoden en marketing verzorgt en de franchisenemer hiervan gebruikmaakt en als tegenprestatie een vergoeding afstaat aan de franchisegever.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Kostenleiderschapstrategie

A

1ste Generieke strategie van Porter
Bedrijfstrategie met als uitgangspunt het tegen de laagste kosten produceren in vergelijking met de rest van de bedrijfstak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Marktontwikkeling

A

een producent gaat zich met zijn huidige productenpakket proberen te begeven op nieuwe markten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Marktpenetratie

A

Strategische richting met als bedoeling het marktaandeel te vergroten terwijl de producten onveranderd blijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Missie

A

Uitspraken over het brede doel van het bedrijf, haar waarden en haar plaats in de wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Outsourcing

A

vorm van direct investment waarbij het bedrijf delen van de productie uitbesteedt aan landen waar grondstoffen, lonen of diensten goedkoper zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Overlevingsdriehoek

A

Hulpmiddel waarmee men de levensvatbaarheid van een confrontatiestrategie kan bepalen (Cooper)

  1. Kostprijs van een product
  2. Productkwaliteit
  3. Functionaliteit van een product
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Overlevingszone

A

Lucratief gedeelte op de overlevingsdriekhoek van Cooper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Productontwikkeling

A

Het bedrijf streeft naar de ontwikkeling van nieuwe producten die gelanceerd moeten worden op de markt waarop het bedrijf al actief is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

SWOT analyse

A

Bedrijf kijkt naar sterke en zwakke punten (intern) in verhouding tot de kansen en bedreigingen (extern).
Strength, Weakness, Opportunities, Threats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Waardeinnovatie

A

Hoeksteen van Blauwe Oceaan Strategie
het door middel van innovatie van een product, service of distributiemethode bieden van nog niet eerde geboden extra waarde voor de klant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Waardeketen

A
Porter valuechain
Alle activiteiten die nodig zin om de warde van het te produceren product te verhogen
1 Inkomende logistiek
2 Productie
3 Uitgaande logistiek
4 Marketing en verkoop
5 After sales service
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Activa

A

Bezittingen van het bedrijf (weergegeven als posten op de balans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Activiteitensturing

A

Merchant drie vormen van sturing
Sturingsproces om zeker te zijn dat individuen bepaalde acties (niet) uitvoeren waarvan het bedrijf weet dat ze het bedrijf voordelen (nadelen) opleveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Balanced scorecard

A
Kernachtige samenvatting van de voor het bedrijf belangrijkste prestatieindicatoren
4 verschillende invalshoeken:
1. Financieel perspectief
2. Intern perspectief
3. Perspectief van de klant
4. Innovatieve perspectief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Balans

A

Overzicht van de bezittingen en schulden van het bedrijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Bureaucratische sturingsmethoden

A

Sturingmethoden waarbij de manager strenge formele regels gebruikt om het bedrijf te beheersen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Corrigerende of curatieve sturing

A

Sturing waarbij het bedrijf achteraf afwijkingen van e eerder opgestelde norm corrigeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Effectiviteit

A

De verhouding tussen het werkelijk bereikte resultaat en het normresultaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Efficiëntie

A

De verhouding tussen de normoffers en de werkelijk gebrachte offers

74
Q

Gedecentraliseerde sturing

A

Laag in het bedrijf leggen van de meet en stuurverantwoordelijkheid

75
Q

Gelijklopende sturing

A

Bijsturing al gedurende de uitvoering van een activiteit door continu te meten

76
Q

KPI

A

Key Performance Indicators.

77
Q

KRI

A

Key result indicators in het verleden

78
Q

Liquiditeit

A

Mate waarin het bedrijf in staat is op korte termijn op tijd haar kortlopende schulden te voldoen

79
Q

Management by objectives

A

MBO Cascade van doelstellingen van groot op bedrijfsniveau naar klein op individueel werknemerniveau waarmee de organisatie voornamelijk bestuurd wordt (Peter Drucker)

80
Q

Passiva

A

Schulden van het bedrijf (als posten op balans)

81
Q

Personeelsturing

A

Merchant drie vormen van sturing

Sturing die werknemers de gewenste beroepshouding aannemen en daarmee het gewenste gedrag vertonen

82
Q

Preventieve sturing

A

Sturing waarbij het bedrijf vooraf probeert afwijkingen van de norm te voorkomen

83
Q

Productiviteit

A

De verhouding tussen het bereikte resultaat en de daarvoor gebrachte offers

84
Q

Resultatensturing

A

Merchant drie vormen van sturing
Terugkoppelend sturingsproces. Gerealiseerde resultaten worden vergeleken met de productiedoelstelling. Afwijkingen van de doelstelling leiden tot ingrepen (Merchant)

85
Q

Solvabiliteit

A

mate waarin het bedrijf, in geval van beeindigen, in staat is volledig alle schulden te voldoen

86
Q

Terugkoppelendsturingsproces

A

Sturingsproces waarbij meetgegevens aanleiding kunnen geven tot ingreep enige stappen terug in het organisatieproces

87
Q

Ansoff

A
Groeistrategiemodel
Marktpenetratie
Productontwikkeling
Marktontwikkeling
Diversificatie
Naast de 4 richtingen, terugtrekken: Consolidatie
88
Q

Voorwaartskoppelend sturingsproces

A

Sturingsproces waarbij metingen van invoer via mogelijke ingreep richting proces gekoppeld worden.

89
Q

Direct toezicht

A

Coordinatiemechanisme waarbij leidinggevende direct contact heeft met ondergeschikte en zo aanstuurt en afstemt

90
Q

Eenheid van bevel

A

Elke positie in het bedrijf is via een keten van bevelvoerders verbonden met de top

91
Q

Eenheid van gezag

A

iedereen heeft maar 1 baas boven zich

92
Q

Functie

A

Geheel van taken dat iemand moet uitvoeren

93
Q

Functionele indeling (F-indeling)

A

4 functie groeperingen van afdelingen

Structureringskeuze waarbij functies gegroepeerd worden naar de functie die uitgeoefend worden voor de organisatie

94
Q

Geografische indeling (G-indeling)

A

4 functiegroeperingen van afdelingen

Structureringskeuze waarbij afdelingen geworden worden op basis van de geografische gebieden waarvoor het bedrijf werkt

95
Q

Incrementele strategische verandering

A

1 van 3 te onderscheiden strategische veranderingen

Een continu patroon van kleine veranderingen; door kleine veranderingen blijft het bedrijf op het juiste pad

96
Q

7 organisatie structuren van Mintzberg

A

Verschillende configuraties:

  1. Ondernemers organisatie
  2. Machine organisatie
  3. Professionele organisatie
  4. Gediversifieerde organisatie
  5. Innovatie organisatie
  6. Missionaire organisatie
  7. Politieke organisatie
97
Q

Ondernemersorganisatie

A

Mintzberg configuratie
Dominante organisatiedeel: Strategische top (directeur)
Primair coördinatiemechanisme: Direct toezicht
Structuur met weinig afdelingen, die gegroepeerd zijn naar functie, geleid worden door ondernemer zonder veel werkvoorbereiding en regels (MKB)

98
Q

Machineorganisatie

A

Mintzberg configuratie
Dominante organisatiedeel: Technostructuur (mensen die het primaire proces voorbereiden, structureren en beheren)
Primair coördinatiemechanisme: Standaardisatie van werkprocessen
Formeel gestructureerde organisatie, nadruk op regels en procedures, functionele afdelingenstructuur
(McDonalds)

99
Q

Professionele organisatie

A

Mintzberg configuratie
Dominante organisatiedeel: Operationele kern (zelfstandige, hoogopgeleide kern)
Primair coördinatiemechanisme: Standaardisatie van kennis en vaardigheden
Organisatie met een functionele structuur, met daarin hoogopgeleide professionals (ziekenhuizen)

100
Q

Gediversifieerde organisatie

A

Mintzberg configuratie
Dominante organisatiedeel: Middenkader (SBU directeuren)
Primair coördinatiemechanisme: Standaardisatie van output
Systeem van meer organisaties binnen 1 overkoepelende organisatie (Philips)

101
Q

Innovatieve organisatie

A

Mintzberg configuratie
Dominante organisatiedeel: Ondersteunende staf (projec tteams)
Primair coördinatiemechanisme: Onderlinge afstemming
Creatieve, op innovatie gerichte organisatie. Hoogopgeleid. (ingineursbureau)

102
Q

Missionaire organisatie

A

Mintzberg configuratie
Dominante organisatiedeel: Ideologie
Primair coördinatiemechanisme: Standaardisatie van normen
Een organisatie gedreven door een gezamenlijke ideologie (kerk, vrijwilligersorganisatie voor goede doelen)

103
Q

Politieke organisatie

A

Mintzberg configuratie
Dominante organisatiedeel: geen
Primair coördinatiemechanisme: geen
Organisatie die uiteengedreven wordt door politieke spelletjes

104
Q

Lerende organisatie

A

Peter Senge
Organisatie waarin managers verandering initiëren, bevoegdheden zo laag mogelijk in het bedrijf leggen en hiërarchie zo veel mogelijk vermijden

105
Q

Lijn-staforganisatie

A

Lijnorganisatie (eenvoudig met functionele afdelingen) met daaraan toegevoegd 1 of meer stafafdelingen

106
Q

Marktindeling (M-indeling)

A

4 functiegroeperingen

Structureringskeuze waarbij de afdelingen gevormd worden op basis van de markten die het bedrijf dient

107
Q

Productindeling (P-indeling)

A

4 functiegroeperingen

Structureringskeuze waarbij gegroepeerd wordt aan de hand van het product waaraan mensen werken

108
Q

Spanwijdte

A

Aantal mensen aan wie je direct leiding geeft

Spand of control

109
Q

Spandiepte

A

Aantal medewerkers aan wie je direct en indirect leiding geeft
Depth op control

110
Q

Taakroulatie

A

wisselen van taken met iemand anders

Job rotation

111
Q

Taakverrijking

A

uitbreiden van takenpakket met moeilijkere taken van een hoger niveau
Job enrichment

112
Q

Taakverruiming

A

uitbreiden van het aantal taken met hetzelfde niveau

Job enlargement

113
Q

Strategische flux

A

1 van 3 te onderscheiden strategische veranderingen

Continu patroon van strategische veranderingen, waarbij een duidelijke richting ontbreekt

114
Q

Strategische transformatie

A

1 van 3 te onderscheiden strategische veranderingen

Grote, revolutionaire verandering

115
Q

Standaardisatie van werkprocessen

A

Coördinatiemechanisme waarbij de afstemming geregeld is doordat strak is voorgeschreven hoe er gewerkt moet worden

116
Q

Standaardisatie van kennis en vaardigheden

A

Coördinatiemechanisme waarbij de afstemming geregeld is doordat iedereen de juiste opleiding heeft waarbinnen is geleerd hoe er gewerkt moet worden

117
Q

Standaardisatie van output

A

Coördinatiemechanisme waarbij de afstemming geregeld is doordat strak is voorgeschreven wat het resultaat van het werkproces moet zijn. De werknemer/eenheid kan zelf bepalen hoe er gewerkt wordt en hoe het resultaat bereikt worden

118
Q

Standaardisatie van normen

A

Coördinatiemechanisme waarbij het werk afgestemd is doordat iedereen dezelfde waarden nastreeft

119
Q

Onderlinge afstemming

A

Coördinatiemechanisme waarbij medewerkers afstemmen door onderling contact, zonder tussenkomst leidinggevende

120
Q

Organisatieomgeving

A
Interne belanghebbenden (transactionele omgeving = werknemers)
Externe belanghebbenden (transactionele omgeving = afnemers, banken, leveranciers, concurrenten, etc.)
Indirecte omgeving (contextuele omgeving = STEP)
121
Q

5W2H methode

A
Probleemoplossingstechniek
Wat?
Wie?
Wanneer?
Waar?
Waarom?
Hoe?
Hoeveel?
122
Q

Ishikawa-diagram

A

Probleemoplossingstechniek
Visgraatdiagram

Productiesector: 7 S-en (McKinsey)
Strategie
Structuur
Systemen
Stijl
Staff
Skills
Shared Values

Dienstensector: 6 M-en of 4 P’s
Mens, Machine, Metingen, Materialen, Moedernatuur, Methode
Policies, Procedures, People, Plant (technologie)

123
Q

8D

A

Probleemoplossingstechniek
D0 Bewustwording (probleem gerechtvaardigd?)
D1 Formeer het team (kennis, authoriteit, vaardigheden)
D2 Beschrijf het probleem (bijv door 5W2H)
D3 Bepaal beheersingsacties (tussentijdse acties)
D4 Bepaal oorzaken
D5 Kies de acties
D6 Implementeer de acties
D7 Voorkom herhaling
D8 Feliciteer het team

124
Q

Procesmatige manier naar bedrijf kijken

A
  1. Effectiviteit - beoogde effect en de mate waarin gehaald
  2. Efficiëntie - hoeveel middelen
  3. Besturing - hoe proces besturing
125
Q

Ethische benaderingen

A
  1. Utilitaire benadering (beslissing voor grootste aantal mensen goed zal uitpakken)
  2. Moreel-rechtelijke benadering (fundamentele rechten van de mens)
  3. Rechtvaardige benadering (kosten/baten evenredig en onpartijdig verdelen)
  4. Individuele benadering (individueel belang beslisser op lange termijn dienen)
126
Q

Besturingsvormen

A

Merchant, 3 stuks.
Resultatensturing
Activiteitensturing
Personeelsturing

127
Q

Autocraat

A

Typisch autoritaire leidinggevende

128
Q

Bedrijfscultuur

A

waarden, opvattingen, tradities, filosofieen, regels, helden en symbolen die men binnen een bedrijf deelt

129
Q

Behoeftepiramide van Maslow

A

Motivatietheorie

  1. Fysiologische behoeften (basissalaris)
  2. Behoefte aan zekerheid (pensioen)
  3. Behoefte aan acceptatie (vrienden in werkgroep)
  4. Behoefte aan waardering en erkenning (titel van functie)
  5. Behoefte aan zelfontplooiing (uitdagende functie)
130
Q

Macht

A
  1. Legitieme macht
  2. Beloningsmacht
  3. Sanctionele macht
  4. Informationele macht
  5. Referentiemacht
  6. Deskundigheidsmacht
131
Q

Beloningsmacht

A

Macht die een leidinggevende bezit omdat hij medewerkers extra kan belonen (financieel en niet-financieel). Tegenovergestelde van sanctionele macht.

132
Q

Sanctionele macht

A

Macht waarbij je invloed kan aanwenden omdat je in de positie bent anderen op een of andere wijze te straffen. Tegenovergestelde van beloningsmacht

133
Q

Sanctionele macht

A

Macht waarbij je invloed kan aanwenden omdat je in de positie bent anderen op een of andere wijze te straffen. Tegenovergestelde van beloningsmacht

134
Q

Informationele macht

A

Macht die je bezit op basis van de informatie die je uit hoofde van jouw functie krijgt

135
Q

Referentiemacht

A

Macht waarbij ondergeschikten tegen de leidinggevende opkijken omdat hij een zekere aantrekkingskracht op hen uitoefent

136
Q

Deskundigheidsmacht

A

Macht waarbij de invloed op anderen voortvloeit uit deskundigheid

137
Q

Besluitvorming in groepen

A

Nominale groepstechniek
Delphi techniek
Brainstormen

138
Q

Besluitvormingsregels bij groepsbesluiten

A
  1. Vetorecht
  2. Unanimiteitsregel
  3. Consensusregel
  4. Meerderheidsregel
  5. Eenmansregel
139
Q

Managerial grid

A
Blake en Mouton
Vergelijk tussen Zorg voor mensen & Zorg voor productie
Teammanagement
Taakmanagement
Tussenpositie
Gezelligheidsvereniging
Verarmd management
140
Q

Situationeel leiderschap

A

Gedachte van Fiedler dat elke situatie (markt, product, personeel, omstandigheden) haar bijbehorende succesvolste en effectiefste leiderschapstype kent

141
Q

Coachingstijlen

A

Delegeren (Sterke motivatie & deskundig)
Aansporen (Zwak motivatie & deskundig)
Begeleiden (Sterke motivatie & weinig deskundig)
Leidinggeven (Zwak motivatie & weinig deskundig)

142
Q

Organisatiecultuur

A
  1. Waarden en Normen
  2. Rituelen en tradities
  3. Helden en verhalen
  4. Symbolen
  5. Cultuur
143
Q

Cultuurtypering van Hofstede

A
Procesgericht vs. Resultaatgericht
Mensgericht vs. Werkgericht
Organisatieclub vs. Vak
Open vs. Gesloten
Los vs. Strak
Regels vs. Klanten
144
Q

Cultuurtypering van Handy

A

2 cultuurdimensies
Machtspreiding vs Samenwerkingsgraad
Rollencultuur (laag macht, laag samenwerking)
Personencultuur (hoog macht, laag samenwerking)
Machtscultuur (laag macht, hoog samenwerking)
Taakcultuur (hoog macht, hoog samenwerking)

145
Q

Rollencultuur

A

Machineorganisatie

146
Q

Personencultuur

A

Professionele organisatie

147
Q

Machtcultuur

A

Ondernemersorganisatie

148
Q

Taakcultuur

A

Innovatieorganisatie

149
Q

Cultuurtypering van Schein

A
Relatie bedrijf en omgeving
Aard van menselijk handelen
Aard van realiteit en waarheid
Aard van tijd
Aard van de menselijke natuur
Aard van menselijke relaties
Homogeniteit versus diversiteit
150
Q

Rollen van bedrijfskundige

A

Adviseur, bestuurder/manager en onderzoeker

151
Q

Competenties bedrijfskundige

A
Vermogen om meervoudig te kijken
Herkennen en analyseren van bedrijfskundige problemen
Kritisch beoordelen en analyseren van bedrijfsprocessen
Informatie verzamelen en verwerken
Ontwerpen en structureren van organisaties en processen
Interpersoonlijke vaardigheden
Implementeren
Verslaggeving
Presenteren
Teamgeest
Projectmatig werken
10 stuks!
152
Q

Betrouwbaarheid

A

Onderzoek is betrouwbaar wanneer het onderzoek bij herhaling steeds dezelfde uitkomsten genereert.

153
Q

Validiteit

A

Onderzoek is valide wanneer die zaken gemeten zijn die men beoogt te meten

154
Q

Waarom sturing

A

Aanpassen aan gewijzigde omstandigheden
Verminderen van fouten en voorkomen van opeenstapeling van fouten
Kunnen omgaan met complexiteit
Minimaliseren van kosten

155
Q

Componenten van attitude

A

Instelling of houding van iemand

  1. Cognitieve component (vanuit studie & praktijk)
  2. Emotionele (of affectieve) component (niet beredeneerd of uit kennis/ervaring)
  3. Gedragscomponent (intentie)
156
Q

Sociale verantwoordelijkheid

A

Verplichting van een onderneming om de positieve impact op de samenleving te maximaliseren en de negatieve gevolgen van haar beleid op de maatschappij te minimaliseren

157
Q

Verschil Ethiek & Sociale verantwoordelijkheid

A

Ethiek slaat op individuele normen en waarden

Sociale verantwoordelijkheid slaat op de invloed op de samenleving door het collectief handelen van de onderneming

158
Q

Kwalitatief onderzoek

A

Onderzoek gericht op verkrijgen van informatie over wat, hoe, waarom

159
Q

Kwantitatief onderzoek

A

Onderzoek dat antwoord geeft op vragen die in termen van hoeveelheid kunnen worden uitgedrukt

160
Q

Bronnen weerstand individueel

A
  1. Gewoonte
  2. Veiligheid
  3. Economische factoren
  4. Angst voor het onbekende
  5. Gebrek aan bewustheid
  6. Sociale factoren
161
Q

Adviesproces

A

Kempen & Keizer

  1. Orientatiefase
  2. Doorlichtings- en oplossingsfase
  3. Invoeringfase
162
Q

Bedrijfskundige benaderingswijzen

A

7 stuks

  1. Contingentiebenadering
  2. Omgevingsdenken
  3. Machtsbenadering
  4. Technologiebenadering
  5. Structuurbenadering
  6. Systeembenadering
  7. Leerbenadering
163
Q

Contingentiebenadering

A

1 van 7 referentiekaders voor bedrijfskundig onderzoek

Stroming in bedrijfskunde die het verband tussen omgeving en interne organisatie onderzoekt

164
Q

Omgevingsdenken

A
1 van 7 referentiekaders voor bedrijfskundig onderzoek
Vooral omgevingsonderzoek (DESTEP)
165
Q

Machtsbenadering

A

1 van 7 referentiekaders voor bedrijfskundig onderzoek

Vooral vanuit machthebbers onderzoeken. Probleemhebbers, belangen, machtsmiddelen

166
Q

Fasen Onderzoek en ontwikkelproces

A
  1. Vooronderzoek
  2. Analyse
  3. Conceptontwerp
  4. Detailontwerp
  5. Realisatie
  6. Nazorg
167
Q

Hiërarchie van doelen en plannen

A

Topmanagement: Strategische doelen/plannen
Middenkader: Tactische doelen/plannen
Werkvloer: Operationele doelen/plannen

168
Q

Productcyclus PLC

A
Introductie (geen winst, weinig afzet)
Groei (weinig winst, veel afzet)
Rijpheid (veel winst, veel afzet)
Verzadiging (afnemende winst, afnemende afzet)
Neergang (weinig winst, weinig afzet)
169
Q

Strategisch management

A

Het behelst het bepalen van de relatie tussen de omgeving en het bedrijf. Vaststellen wat het wil bereiken en hoe het dat wil bereiken.

170
Q

Canvas model

A
Customer Segments (R: Rechts)
Value Proposition (midden)
Customer Relationships (R: linksboven)
Channel (R: linksonder)
Revenue streams (rechtsonder)
Key Resources (L: rechtsonder)
Key Activities (L: rechtsboven)
Key Partners (L: Links)
Cost Structure (linksonder)
171
Q

Strategic Intent

A

Hamel en Prahalad
Lange termijn een schier onmogelijk en uiterst ambitieus doel.
Niet de haalbaarheid toetsen

172
Q

Ontdooien, verschuiven, bevriezen

A

Lewin

173
Q

Greiner

A

Groeimodel
Groei door creativiteit -> Leiderschapscrisis
Groei door leidinggeven -> Autonomiecrisis
Groei door delegatie -> Beheerscrisis
Groei door coördinatie -> Bureaucratiecrisis
Groei door samenwerking

174
Q

Peter Senge

A

Lerende organisatie

Aanpassen van mensen

175
Q

Regulatieve cyclus

A
Van Strien
Probleemstelling
Diagnose
Plan
Ingreep (Implementatie)
Evaluatie
176
Q

Empirische onderzoekcyclus

A

De Groot
Observatie
Inductie (formuleren van hypothesen)
Deductie (doen van toetsbare voorspellingen)
Toetsing (nagaan of voorspellingen uitkomen)
Evaluatie (koppelen uitkomsten aan theorie, hypothesen)

177
Q

Primaire processen omschrijving

A

processen die direct waarde toevoegen of het gehele waardetoevoegingsproces of gezamenlijke kernactiviteiten waar het om gaat in het bedrijf

178
Q

Secundaire processen omschrijving

A

scheppen van voorwaarden om primaire proces goed te laten verlopen of ondersteunend aan het primaire proces

179
Q

Bestuurlijke processen omschrijving

A

activiteiten die beleid uitvoeren (d.m.v. plannen, controleren, evalueren, bijsturen)

180
Q

Basisprincipes communicatie

A

Chester Bernard

  1. Iedereen moet de communicatiekanalen kennen
  2. Iedereen toegang tot officieel communicatiekanaal
  3. Communicatiekanalen kort en rechtstreeks mogelijk
181
Q

Cultuurdimensies Hofstede

A
  1. Machtsafstand
  2. Onzekerheidsvermijding
  3. Individualisme versus collectivisme
  4. Masculiniteit versus femininiteit