Taalpsychologie Flashcards
FOXP2
het ‘taalgen’, ondekt bij een Londense familie, dat specifieke spraakproblemen veroorzaakt.
Worfian hypothese
Taal beïnvloed ons denken/perceptie
homofonen
woorden met één uitspraak en twee verschillende schrijfwijzen
fonologische priming
wanneer een woord wordt voorafgegaan door een fonologisch identiek nonwoord, wordt het woord sneller herkend. Dit is een bewijs voor het sterke fonologische model.
het stroop effect
woordbetekenis wordt automatisch aangesproken, zelfs wanneer de proefpersoon dit niet bewust verwerkt.
semantische priming
Wanneer een woord wordt voorafgegaan door een semantisch gerelateerd woord, kunnen ze hier sneller een beslissing over maken.
dual-route cascademodel
Processen betrokken bij het lezen van woorden en non-woorden verschillen van elkaar. Sommige processen zijn gebaseerd op regels, andere op de ophaling uit het lexicon.
gedistribueerde connectistische benadering (triangle model)
Verschillende processen worden bij het lezen flexibel ingezet en dezelfde processen worden gebruikt bij woorden en non-woorden.
oppervlaktedyslexie
Problemen met het lezen van woorden die bestaan, maar niet de normale uitspraakregels volgen.
fonologische dyslexie
Problemen met het lezen van woorden en non-woorden en de fonologische verwerking (ook problemen met de uitspraak).
diepe dyslexie
Problemen met het lezen van onbekende woorden en toegang tot de betekenis van woorden.
spill over effect
De fixatietijd hangt af van het voorgaande woord. Als het woord minder frequent, minder bekend is, zal de fixatietijd langer zijn.
formanten
Een foneem bestaat uit de combinatie van verschillende formanten. Een kleine wijziging van formant kan ervoor zorgen dat we een compleet verschillende klank verstaan.
het segmentatieprobleem
Moeilijkheden om woorden van elkaar te onderscheiden in een continue stroom van klanken.
co-articulatie
Het onderscheiden van overlappende, naast elkaar liggende articulaties.
McGurk effect
De invloed van liplezen wordt onderschat. De bewegingen van de mond beïnvloeden wat we horen.
Categorische perceptie
Spraakstimuli die een tussenvorm zijn van twee fonemen, worden steeds in de een of de andere categorie geplaatst
Lexicale identificatieshift
Ambigue initiële fonemen werden met hogere waarschijnlijkheid toegekend aan de categorie fonemen die tot een woord leidden.
Motortheorie
Luisteraars bootsen de articulatoire bewegingen van de spreker na waardoor men het motorsignaal genereert. Dit stuur je kaakspieren, mond en tong aan waardoor je meer consistente informatie over spraak krijgt.
TRACE model
(sterk gelijkend op interactief activatiemodel) Tijdens het luisteren naar spraak worden knopen geactiveerd. Het activatiepatroon dat zich vormt van alle mogelijke kandidaten zorgt voor herkenning van het woord. (top-down + bottom-up proces)
Cohort model
Woorden die conformeren aan de vroege delen van een geluidssequentie zullen geactiveerd worden. Naarmate er meer informatie komt zullen er meer woorden uit het cohort vervallen tot het punt van uniekheid.
Woordbetekenisdoofheid
Mensen zijn niet meer in staat hun lexicon aan te spreken waardoor zij moeilijkheden hebben met het uitspreken van onbekende en non-woorden.
Transcorticale sensorische fase
Slecht leesbegrip en verminderd auditief begrip.
Diepe dysfasie
Zeer ernstige semantische fouten en moeilijkheden met abstracties
Syntax
De regels van een taal
Semantiek
beschrijving van de betekenis van woorden
Prosodische cues
Aanwijzingen voor de zinsstructuur en bedoelde betekenis via intonatie, beklemtoning, timing van de spreker.
Tuinpad (garden-path) model
Bij het lezen van een zin zal initieel één syntactische structuur in beschouwing worden genomen, zonder de betekenis in beschouwing te nemen, obv twee principes: minimal attachment en late closure.
constraint-based model
Model dat bij het lezen van een zin 4 verschillende eigenschappen van taal integreert, die de verschillende interpretatiemogelijkheden van een zin beperken, zoals de grammatica, context, ervaring, …
Interactieve activatiemodel
Letter- en woordherkenning gebeurt door teruggekoppelde activatie op 3 niveaus: kenmerken, letters en woorden. Woordidentificatie is ook afhankelijk van de orthografische buren: de mate waarin bepaalde woorden die gelezen moeten worden gelijkaardig zijn (= de orthografische buren) bepaalt of een woord meer of minder snel geactiveerd wordt.
capaciteitstheorie
Werkgeheugen opslag en verwerking zijn actief betrokken bij taalbegrip. Individuen met een hoge werkgeheugencapaciteit presteren beter op taalbegripstaken.
Anafoor resolutie
Voornaamwoorden of zelfstandige naamwoorden moeten geïdentificeerd worden door eerder genoemde zelfstandige naamwoorden.
De reconstructie benadering van inferenties
Lezers creëren een mentaal model van des situatie en de gebeurtenissen in de tekst. Tijdens het lezen worden inferenties gemaakt en opgeslagen in het geheugen, afhankelijk va het doel van de lezer.
De minimalisme hypothese
Een aantal inferenties gebeuren automatisch, maar meer complexe inferenties gebeuren op meer strategische wijze, met als doel de tekst coherent te maken.
Schema(theorie)
Pakketten kennis over de wereld, mensen gebeurtenissen en acties die ons in staat stellen verwachtingen te vormen, bestaande uit scripts en frames.
Constructie-integratie model
Bij het lezen van een verhaal wordt de informatie omgezet in verschillende proposities en opgeslagen op 3 niveaus: oppervlakte, propositie en situationele representatie.
Gebeurtenis-indexeringsmodel
Lezers spelen een actieve rol bij het lezen van een tekst en zichten hun aandacht op 5 aspecten: protagonist, tijdelijkheid, ruimtelijkheid, causaliteit en intentionaliteit..
Preformulatie
Standaardformulering inpassen in onze spraak zodat we nog steeds snel kunnen spreken zonder dat dit ten koste gaat van onze mentale capaciteit.
Onderspecificatie
In gesproken teksten gebruiken we simpele expressies waarin de betekenis niet expliciet is uitgedrukt om spraakproductie gemakkelijker te maken.
discours markers
Woorden en frases in de spontane spraak, die niet bijdragen aan de inhoud, maar om te doen helpen bij de focus en verandering van onderwerp.
Perceptual loop
Sprekers luisteren naar zichzelf en detecteren een mismatch tussen eigen spraak en perceptie (MAAR er is geen correlatie tussen foutdetectie en het kunnen verstaan van eigen spraak, dus dit is ontkracht)
Conflict-based error detection
Bij het plannen van spraak zijn er een aantal mogelijke formuleringen met elkaar in competitie. De formulering met de sterkste representatie wordt gekozen. Wanneer een uitspraak tijdens het spreken niet representatief is, zullen we dit meteen merken.
Spreading-activation theorie (spraakfouten)
(deze theorie ook al bij geheugen gezien, maar staat er los van) Een theorie over de cognitieve processen die spraak vormen op 4 verschillende niveau’s (semantisch, syntactisch, morfologisch en fonologisch). Een representatie wordt gevormd op elk niveau via knopen in een netwerk (hersenen), op een parallelle en interactieve manier. deze parallelle manier van werken kan voor spraakfouten zorgen.
Mixed-error effect
(S-A theorie) Wanneer een incorrect woord zowel semantisch als fonetisch gerelateerd is aan het correcte woord.
Lexicale biaseffect
(S-A theorie) De verwachting is dat spraakfouten echte woorden zouden moeten bevatten ipv nonwoorden
WEAVER++ model
Spraak ontstaat door activatie op één niveau, dat zich uitspreidt naar de volgende niveaus (lexicaal, lemma, morfeem/fonologisch), die uiteenvallen in 6 stadia. Op elk van deze stadia is er een controlemechanisme om fouten te voorkomen.
Broca’s afasie
Relatief intact spraakbegrip met langzame, niet vloeiende spraak. Men heeft een beperkte vaardigheid om syntactisch correcte zinnen te produceren.
Wernick’s afasie
Vloeiende, grammaticale spraak die betekenisloos is.
Fluent afasie
Problemen met de betekenis van woorden (anomie)
Non-fluent afasie
Problemen met de woordvolgorde in zinnen.