taalautomaat 3 Flashcards
1
Q
loperwoord
A
een woord dat weliswaar in elke zin past, maar weinig zegt
2
Q
voorbeeld loperwoord
A
zien, zeggen, doen, lopen,…
3
Q
juist/fout: konjuctuur
A
conjuctuur
4
Q
juist/fout: BTW formulier
A
btw-formulier
5
Q
juist/fout: BVBA
A
BV
6
Q
juist/fout: netto ontvangst
A
netto-ontvangst
7
Q
juist/fout: Beneluxlanden
A
benelux-landen
8
Q
juist/fout: Centraal europees
A
centraal-Europees
9
Q
juist/fout: europeese unie
A
europeese-unie
10
Q
juist/fout: Poolster
A
Poolster
11
Q
juist/fout: Oosterse invloeden
A
oosterse invloeden
12
Q
juist/fout: Renaissance
A
renaissance
13
Q
juist/fout: Gouden eeuw
A
Gouden Eeuwa
14
Q
juist/fout: Karel de grote
A
Karel de Grote
15
Q
juist/fout: reformatie
A
reformatie