Taak2 Flashcards

1
Q

Front

A

Back

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Corruptie

A

omkoping

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Telepathie

A

een soort gedachtenlezen (op bovennatuurlijke wijze)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Goed gedijen

A

het zal hem goed gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Executies

A

uitvoeringen van doodvonnissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gedogen

A

oogluikend toestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Miraculeuze

A

wonderbaarlijke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Rapaille

A

tuig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Randgemeente

A

gemeente die aan een grote stad grenst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Rataplan

A

alle ongeordende spullen, rommel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Prominent

A

opvallend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Frappant

A

treffend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Inventief

A

vindingrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Flexibel

A

meegaand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Facultatief

A

niet verplicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Geciviliseerd

A

beschaafd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Infantiel

A

kinderlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Magistraal

A

heel erg goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Loyaal

A

trouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Mentaal

A

geestelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Abominabel

A

heel slecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Iets verdwijnt als sneeuw voor de zon

A

Iets verdwijnt heel snel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Oefening baart kunst

A

Als je iets vaak doet, word je er steeds beter in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Bij iemand in het gevlei staan

A

Iemand iets naar de zin maken om een gunst te krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Een oogje in het zeil houden

A

Iets in de gaten houden.

26
Q

Niet op zijn kop gevallen zijn

A

Slim zijn, niet dom zijn.

27
Q

Met man en muis vergaan

A

Iedereen verdrinkt of alles gaat verloren.

28
Q

Er met de pet naar gooien

A

Zich totaal niet inspannen.

29
Q

Die vlieger gaat niet op

A

Dat telt (hier) niet, dat argument geldt niet.

30
Q

Iets uit je duim zuigen

A

Iets verzinnen.

31
Q

Iets hals over kop doen

A

Iets ineens of gehaast doen.

32
Q

omkoping

33
Q

een soort gedachtenlezen (op bovennatuurlijke wijze)

A

Telepathie

34
Q

het zal hem goed gaan

A

Goed gedijen

35
Q

uitvoeringen van doodvonnissen

36
Q

oogluikend toestaan

37
Q

wonderbaarlijke

A

Miraculeuze

38
Q

tuig

39
Q

gemeente die aan een grote stad grenst

A

Randgemeente

40
Q

alle ongeordende spullen, rommel

41
Q

opvallend

42
Q

treffend

43
Q

vindingrijk

44
Q

meegaand

45
Q

niet verplicht

A

Facultatief

46
Q

beschaafd

A

Geciviliseerd

47
Q

kinderlijk

48
Q

heel erg goed

A

Magistraal

49
Q

trouw

50
Q

geestelijk

51
Q

heel slecht

A

Abominabel

52
Q

Iets verdwijnt heel snel.

A

Iets verdwijnt als sneeuw voor de zon

53
Q

Als je iets vaak doet, word je er steeds beter in.

A

Oefening baart kunst

54
Q

Iemand iets naar de zin maken om een gunst te krijgen.

A

Bij iemand in het gevlei staan

55
Q

Iets in de gaten houden.

A

Een oogje in het zeil houden

56
Q

Slim zijn, niet dom zijn.

A

Niet op zijn kop gevallen zijn

57
Q

Iedereen verdrinkt of alles gaat verloren.

A

Met man en muis vergaan

58
Q

Zich totaal niet inspannen.

A

Er met de pet naar gooien

59
Q

Dat telt (hier) niet, dat argument geldt niet.

A

Die vlieger gaat niet op

60
Q

Iets verzinnen.

A

Iets uit je duim zuigen

61
Q

Iets ineens of gehaast doen.

A

Iets hals over kop doen