T2: H2 lichtprikkels Flashcards

1
Q

Rond het oog

Wenkbrouwen?

A

=Haartjes boven het oog die vermijden dat water & zweet in het oog lopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Rond het oog

Oogleden?

A

=Sluiten zich af & verspreiden het traanvocht. En beschermen de ogen tegen stof & fel licht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Rond het oog

Wimpers?

A

=Haartjes op het einde van de oogleden die ervoor zorgen dat er GEEN stofdeeltjes in je oog komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Rond het oog

Het traanvocht?

A

=Een zoutig vocht dat wordt aangemaakt door traanklieren en het oog beschermt tegen uitdrogen & infecties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Rond het oog

Talgklieren?

A

=Liggen rond het oog & scheiden stoffen af die de huid rond het oog beschermen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Rond het oog

De oogkas?

A

=Een uitholling in de schedel waarin het oog gelegen is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Rond het oog

Het vetweefsel?

A

=Omringt de oogbol in de oogkas en beschermt het oog tegen schokken & stoten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Rond het oog

Het bindvlies?

A

=Beschermt de buitenkant van het oog en produceert een slijmerige vloeistof die het oog vochtig houdt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Rond het oog

Oogspieren?

A

=Helpen om de ogen te bewegen en de oogleden te openen & te sluiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

In het oog

Het hard oogvlies?

A

=Het deel van het oogvlies dat het oog aan de buitenkant omringt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

In het oog

Het hoornvlies?

A

=Het doorzichtige deel van het oogvlies dat het oog vooraan bedekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

In het oog

De iris?

A

=Het gekleurde deel dat achter het hoornvlies is & de iris loopt door in het het vaatvlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In het oog

Het vaatvlies?

A

=Een laag onder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

In het oog

De pupil?

A

=Een opening in de iris waar het licht door naar binnen valt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

In het oog

De lens?

A

=Zorgt voor beeldvorming & is in de achterste oogkamer,achter de iris, gelegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

In het oog

Het netvlies?

A

=Het deel dat de fotoreceptoren bevat. Het ligt aan de binnenkant van het vaatvlies.

17
Q

In het oog

Het geslachtig lichaam?

A

=Het deel in de oogholte dat de druk regelt in de ogen & meer naar achter ligt.

18
Q

In het oog

De blinde vlek?

A

=De plaats waar de oogzenuw door het netvlies naar buiten loopt, deze plaats bevat GEEN fotoreceptoren.

19
Q
A