SWK6 Flashcards

1
Q

Superdiversiteit

A

Onderlingen mengvormen, veelheid aan dimensies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Creolisering

A

Overnemen van dingen uit een andere cultuur (woorden van andere talen maar ook een box)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Intersectionaliteit

A

Koppelen aan machtshoudingen (persoonlijk: taal, uiterlijk symbolisch: groepen waar je bij hoort beroepsgroep en maatschappelijk niveau: mannen in het algemeen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Armoede relatief

A

Het is maar net wat jij arm vind (in marokko zie je spanje en dat lijkt rijk) (als jij je buren ziet denk je ze zijn rijk) context

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Armoede meerdementionaal

A

Jij hebt geen twee outfits per week dus je voelt je arm en ander heeft geen kleding. (maar net wat je arm vind)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Oorzaak armoede macro

A

Vergrijzing, scholing, arbeidsmarkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Oorzaak armoede meso

A

toegankelijkheid, betaalbaarheid, betrouwbaarheid (waar vind je hulp en wat heb je nodig schaamte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Oorzaak armoede micro

A

te weinig bezit, geen geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bourdieu’s veldtheorie: Economisch

A

Geld en middelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bourdieu’s veldtheorie: Sociaal kapitaal

A

Sociale connecties en het onderhouden daarvan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bourdieu’s veldtheorie: Cultureel kapitaal

A

Beheersing van culturele competenties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Capability benadering

A

factoren die maken dat het gene wat je wordt aangeboden (cursus) worden omgezet in mogelijkheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bonding

A

Verbinding met je eigen groep (hechte band met andere asielzoekers)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bridging

A

Verbinding buiten je eigen groep (als asielzoeker vrienden maken bij een voetbal vereniging)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sociale accreditatie

A

mensen die positief over je praten (hij werkt hard )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Sociale identiteit

A

je weet beter je kwaliteiten en valkuilen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Vijf universele basisvaardigheden

A

veiligheid bieden, verzorgen, mentaal portret (wie is dit kind), verwachtingen hebben, eisen en grenzen stellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Timen en doseren

A

Timen: Niet te vroeg en niet te laat (ontwikkelingsfase) Doseren: Zone van naaste ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Bufferproces 1: solidaire gemeenschap

A

voorzieningen (okt, school) , gaat uit van goede intenties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Kruispunt denken

A

Kijken naar vergelijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Bufferproces 2: Goede taakverdeling

A

Goede taakverdeling partner, ouders, iemand die je ondersteund in de opvoeding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Bufferproces 3: Metapositie

A

Ouders kunnen actief en eerlijk reflecteren op hun eigen handelen, ouder kan op tijd om hulpvragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Bufferproces 4: Goede ouderervaring

A

Vertrouwen in zichzelf als ouder, het gevoel van controle op je leven (kind, relatie, gezin)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Conclusie van Alison Gopic

A

Kind maak je niet (kleien), een kind stimuleer je (tuinieren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Systeem gericht werken
Benader een persoon en een situatie als een samenhangend geheel. Probeer gedrag te begrijpen als reactie op interacties in het systeem.
26
Psychodynamisch perspectief Freud
Dit perspectief benadrukt de invloed van vroegere jeugdervaringen en onbewuste processen op ons gedrag
27
Behavioristisch perspectief: Pavlov
Dit perspectief benadrukt de invloed van leerervaringen op ons gedrag (belonen straffen) (leerervaring op gevolg)
28
Klassieke conditionering
Je koppelt een actie tot gedrag (belletje betekend eten)
29
Algemene systeemtheorie
Meta-theorie: overstijgend denkkader
30
Hiërarchisch geordend
Een groter systeem omvat kleinere systemen (moeder en vader samen, maar ook kinderen samen)
31
Vlindereffect
De onderdelen van het systeem beinvloeden elkaar (vlindereffect: kleine veranderingen kunnen leiden tot grote veranderingen)
32
Homeostase
Het schommelt rond een bepaalde waarde (het is in evenwicht ondanks veranderen)
33
Wederzijdse beinvloeding
Een verandering van het systeem heeft invloed op het geheel
34
Systeem is een....
Circulaire causaliteit (A en B reageren op elkaar, wisselwerking) GEEN Lineaire causaliteit (A doet iets en B reageert
35
Reductie voorkomen
Versimpelen (het komt door jou dat ik mij zo gedraag) Je acties hebben gevolgen en iedereen heeft invloed
36
Equifinaliteit
eenzelfde eindtoestand kan op verschillende manieren ontstaan (pech met toetsvragen OF studie te moeilijk, faalangst, druk lokaal = onvoldoende)
37
Multicausaliteit
Meerdere factoren dragen bij aan een situatie (moeilijke stof, dyslexie EN zorgen thuis en weinig tijd = onvoldoende)
38
Multifinaliteit
dezelfde begintoestand kan verschillende eindtoestanden leiden (onvoldoende = herkansing OF stoppen met studie
39
Evidence based
Voor het uitvoeren van de interventie is de effectiviteit wetenschappelijk onderzocht
40
Practice based
Op basis van handelen en ervaringen
41
Meerzijdige partijdigheid
het perspectief van alle betrokkenen begrijpen.
42
Herkaderen of omdenken
Wat een ouder zegt omdraaien (kind is lastig = kind heeft een eigen willetje)
43
Axioma 1: Watzlawick
Niet communiceren is onmogelijk
44
Axioma 2: Watzlawick
Communicatie is gelaagd (inhoudelijk niveau: wat er wordt gezegd) (betrekkingsniveau: hoe het wordt gezegd)
45
Relationeel
Hoe beleef je de relatie met de ander (ik vind het zo leuk om met jou te praten)
46
Expressieve aspect
Laten zien wie je bent
47
Appellerende aspect
een openlijk of verborgen verzoek doen aan de ander (het is hier koud, mag het raam dicht)
48
Axioma 3: Interpunctie
betrokken wijzen ieder een verschillend (oorzaak) aan die als verklaring dient van hun gedrag.
49
Axioma 4: Communicatie verloopt zowel digitaal als analoog
Digitaal: afspraken en logica Analoog: Geuren, geluiden, context
50
Axioma 5: Symmetrische en complementaire communicatie
Symmetrisch: gedrag wordt beantwoord met ongeveer hetzelfde gedrag (beide inbreng en samen een gesprek vormen) Complementair: Gedrag wordt beantwoord met complementaire gedrag (de ander stelt in en sluit het gesprek af)(meegaand)
51
Parallelle interactie
Flexibele afwisseling in communicatie
52
Bateson: Paradoxale comminucatie
Niet alleen de inhoud kan in tegenspraak zijn met de vorm. De inhoud in tegenspraak met zichzelf. Doe eens spontaan!
53
Palazolli: paradoxale opdrachten
Ga eens blozen opzoeken, probleem oplossen met het probleem
54
Homeostase
Evenwicht
55
Kalibreren
is het steeds aanpassen om een gewenst evenwicht te bereiken
56
Intergenerationele overdracht
1. via de gene 2. via leerprocessen 3. Via interactie tussen leerprocessen 4. Betekenissen: angsten en traumas doorgeven
57
Contextuele therapie
het doel is preventie van problemen in latere generaties
58
Vier dimensies van rationele werkelijkheid
1. Feiten: afkomst, religie, politieke situatie 2. Psychologie: alle mentale en emotionele processen die een persoon plaatsvinden 3. Transacties: de waarneembare communicatie en structuren in het systeem die samenhangen met rollen, posities, regels en grenzen. 4. Relationele ethiek: Streven naar een rechtvaardige balans tussen geven en ontvangen waarbij je rekening houd met je levensbehoefte van de ander
59
Nagy: Grootboek van verdienste
Hoe ga je in een relatie om met je eigen behoefte en die van een ander
60
Nagy: gerechtigde aanspraak legaat
Ieder kind heeft recht op verzorging (legaat= recht op verzorging van je ouders)
61
Attitude van trouw : Primaire loyaliteit
Loyaliteit van kinderen naar ouders (onverbrekelijk) soms onzichtbaar
62
Horizontale loyaliteit:
Loyaliteit tussen broers, vrienden of geliefde (zelfde generatie)
63
Verticale loyaliteit
Tussen generatie ouder kind, ouder grootouder
64
Verdiende loyaliteit
Loyaliteit die je opbouwt en die je ook weer kunt verliezen
65
Zijnsloyaliteit
Loyaliteit in een familiesysteem (je bent het al, je hoeft er niets voor te doen)
66
Loyaliteitsconflict
Ene relatie botst met de andere relatie (loyaliteit aan cultuur)
67
Parentificatie
Kind neemt rollen op va de ouder (probleem zit hem in de gevolgen)
68
Ervaringsgerichte perspectief
Alleen mensen zelf weten wat ze voelen en ervaren
69
Ervaringsgerichte therapie
Opheffen van blokkades die natuurlijk contact met onszelf belemmeren
70
Narratief perspectief
Belang van taal bij het maken van betekenissen (ook wel herkaderen) Door je verhaal te vertellen geef je het betekenis
71
Individualisering
Wij vinden onszelf heel belangrijk
72
Informalisering
Minder formeel serieus en minder van mensen aannemen
73
KOPP kind
Kinderen met ouders met psychische problemen
74
KOV kind
kinderen met verslaafde ouders
75
Signs of Safety
Zoeken naar de signs of safety, netwerk inzetten, ouders confronteren, Drie huizen inzetten,
76
Deltamethode
Kinderen met OTS, Kind zijn veiligheid staat voorop, kind en zijn omgeving, communicatie met ouders centraal, gezinsvoogd werkt met een respectvolle, activerende positieve en transparante wijze, planmatig werken,
77
Vierstappen model Delta
formuleren van zorgpunten, vertalen van zorgpunten, benoemen van gewenste ontwikkelingsuitkomsten, werkdoelen
78
MST CAN
Mishandelingen thuis, intensieve begeleiding
79
Overdracht Freud
ervaringen van vroeger worden in het nu geprojecteerd (doet mij denken aan mijn tante)
80
Tegenoverdracht
Situatie waarbij je als proffecional iets projecteert op een client
81
Adaptatie
Schema wordt aangepast hond is lief, hond bijt, hond is stom
82
Accommodatie
ingepast bijgevoegd
83
Assimilatie
Passend maken in een schema
84
Dyade
2
85
Triade
3
86
Allianties
Samenwerkingsverband
87
Coalitie
Samenwerken tegen iemand
88
Triangulatie
dyade + 1 ouders +kind
89
Emotionally focust therapy ETF
Negatieve patronen verschuinen naar andere patronen en zoeken naar het kantelpunt
90
Incongruente communicatie
Gezicht klopt niet bij wat er gezegd word
91
GKS
Gekookte kikker syndroom, situatie waar je niet uitkan