Substantieven & adjectieven Flashcards
Barbarus
Barbara, barbarum
Vreemd, onbeschaafd
Familia
Familiae
Gezin, personeel
Modus
Modi, m.
Wijze, maat
Civitas
Civitatis, V
Burgerrecht, stad
Opes
Opum, V, mv.
Rijkdom, invloed
Mensa
Mensae, V,
Tafel
Validus
Valida, validum
Krachtig
Opus
Operis, o.
Werk
Solus
Sola, solum, solius
Alleen, eenzaam
Condicio
Condicionis, V
Voorwaarde, toestand
Memoria
Memoriae
Herinnering, geheugen
Quantus
Quanta, quantum
Hoe groot, (zo groot) als
Aestus
Aestus, m.
Hitte, branding
Omnis
Omnis, omne, omnis,
Geheel, elk (mv) alle
Munus
Muneris, o.
Taak, geschenk
Preces
Precum, V mv.
Smeekbeden
Lux
Lucis, v.
Licht
Parvus
Parva, parvum
Klein
Latus
Lateris, o.
Zijde
Poena
Poenae, o.
Boete, straf
Latus
Lata, latum
Breed, uitgestrekt
Facinus
Facinoris, o
Daad, misdaad
Cornu
Cornus,
Hoorn, legerflank
Odium
Odii, o.
Haat