Str. Wo. 151-200 Flashcards
1
Q
Praeter + acc
A
Langs, behalve
2
Q
Statim
A
Meteen, direct, terstond
3
Q
Forte
A
Toevallig, misschien
4
Q
Quare
A
Waarom, en daarom
5
Q
Undique
A
Van alle kanten
6
Q
Olim
A
Eens, vroeger, later
7
Q
Illic
A
Daar
8
Q
Denique
A
Ten slotte, tenslotte
9
Q
Utrum
A
Of
10
Q
Aliter
A
Anders
11
Q
Quondam
A
Eens, vroeger, later
12
Q
Quo
A
Waarheen
13
Q
Circa (circum)
A
- (+Acc) rondom, bij
2. Rondom, (dicht)bij
14
Q
Donec
A
Zolang als, totdat
15
Q
Seu (sive)
A
Of
16
Q
Pariter
A
Op gelijke wijze, tegelijk
17
Q
Antequam
A
Voordat
18
Q
Paulo (paulum)
A
Een beetje, iets
19
Q
Supra
A
- Boven, eerder
2. (+Acc) boven, eerder
20
Q
Cito
A
Snel, spoedig
21
Q
Extra
A
- (+Acc) buiten
2. Buiten
22
Q
Quotiens
A
Hoe vaak, zo vaak als
23
Q
Quin
A
- Dat
2. Waarom niet? Werkelijk
24
Q
Difficilis (diffilis, -e)
A
Moeilijk
25
Frustra
Doelloos, tevergeefs
26
Immo
Integendeel, sterker nog
27
Aeque
Gelijk, evenzo
28
Quattor
Vier
29
Solum
Alleen, slechts
30
Item
Net zo, evenzeer
31
Fere
Bijna, ongeveer, meestal
32
Quasi
1. Als (het ware), bijna
| 2. Als, alsof
33
Semel
Eenmaal
34
Ultro
Naar de andere kant, bovendien
35
Centum
Honderd
36
Prius
Eerder, vroeger, liever
37
Licet
Ook al, hoewel
38
Nimis
Te, te zeer, te veel
39
Ecce
Kijk (daar!)
40
Tot
Zoveel
41
Quando
Wanneer
42
Quantus
Zo groot
43
Meus
Mijn
44
Tuus
Jouw
45
Suus
Zijn, haar, hun
46
Noster
Ons
47
Vester
Jullie
48
Interea
Intussen
49
Iterum
Opnieuw, weer
50
Quot
Hoeveel
