story elements Flashcards
1
Q
an enchanted forest in a country fa far away
A
een sprookjesbos in een land hier ver vandaan
2
Q
a mysterious cave
A
een geheimzinnige grot
3
Q
a creepy castle
A
een griezelig kasteel
4
Q
an evil stepmother with a poisonous apple
A
een slechte stiefmoeder met een giftige appel
5
Q
to cast a spell with a magic wand
A
een toverspreuk uitspreken met een toverstokje/betoveren
6
Q
to slay a dragon with a sword
A
een draak afslachten met een zwaard
7
Q
the setting
A
de setting
8
Q
a main character
A
een hoofdpersonage
9
Q
een oplossing
a solution
A
10
Q
een keerpunt
a twist, a turning point
A
11
Q
envy/jealousy
A
jaloezie, afgunst
12
Q
greed
A
hebzucht
13
Q
Once upon a time there was…
A
Er was eens…
14
Q
All’s well that ends well.
A
Eind goed, al goed.
15
Q
nog lang en gelukkig leven
to live happily ever after
A
nog lang en gelukkig leven
