stofwisseling Flashcards

1
Q

Metabolisme

A

Stofwisseling; alle scheikundige veranderingen die in het lichaam plaatsvinden, zowel in de cellen als daarbuiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Assimilatie (anabolisme)

A

Verwerking van voedingstoffen in het lichaam tot lichaamseigenstoffen én daarna vernieuwing van weefselbestanden. –> opbouwproces: groei, dik worden. Dit kost energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Dissimilatie

A

Afbraak of ontleding van weefselbestanddelen waarbij - warmte - afvalstoffen -celenergie ontstaan. –> afbraakproces: verbranding, vermageren.
Dit levert energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Joule

A

De hoeveelheid energie die nodig is om in één seconde een massa van één gram één meter te verplaatsen.
De officiële eenheid voor energie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Calorie

A

De hoeveelheid warmte die nodig is om één gram water één graad Celsius in temperatuur te doen stijgen.
Eenheid waarmee warmte wordt uitgedrukt.
Wordt gebruikt in voeding- en dieetleer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Inspanningsfysiologie

A

Onderzoekt op welke manieren energie in de cellen vrijgemaakt wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Aërobe dissimilatie

A

Verbranding van glucose MET zuurstof.

Deze reactie vindt plaats in de mitochondriën van de cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Oxydatie

A

Energie die vrij komt in vorm van warmte en chemische energie, waarmee de cel energie kostende processen kan uitvoeren.
Levert energie voor langdurige spierarbeid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Anaërobe dissimilatie

A

Verbranding van glucose ZONDER zuurstof.

Deze reactie vindt plaats in het celplasma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Melkzuur

A

Is een verbrandingsproduct die ontstaat bij anaërobe dissimilatie en de spieren vergiftigen.
Hoopt zich op in de spieren, veroorzaakt spierpijn en kan lijden tot kramp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Spierpijn

A

Wordt veroorzaakt door een ophoping van melkzuur in de spieren, kan leiden tot kramp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Myogelosen

A

Voortdurende verbranding zonder zuurstof op dezelfde plek kan ter plaatse verharding in de spier veroorzaken; deze harde plekken zijn myogelosen.
Komen voor in slecht doorbloede spieren zoals spierranden en in de buurt van pezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Basaalmetabolisme

A

Energieverbruik in rust is de stofwisseling die nodig is om de minimale hoeveelheid energie te leveren die noodzakelijk is voor primaire levensprocessen van een organisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Inwendig milieu

A

Cellen nemen voeding- en zuurstoffen op uit hun omringde weefselvocht.
Weefselvocht vormen milieu waarin cellen leven.
Weefselvocht zuiver mogelijke samenstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Homeostase

A

Vermogen lichaam om met daarvoor bestemde systemen de samenstelling van inwendige milieu binnen bepaalde grenzen constant te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Uitwendig milieu

A

Wordt gevormd door omgeving waarin organisme leeft.

17
Q

Vertering

A

Voedingsmiddelen verteren tot voedingsstoffen.

Via voedsel worden voedingsstoffen verwerkt in verteringskanaal voordat wordt opgenomen in het bloed.

18
Q

Bloeds- en lymfeomloop

A

Bloed geeft voedingsstoffen aan weefsel af, neemt afvalstoffen op.
Via bloedsomloop vervoerd en gedistribueerd naar weefsels.

19
Q

Ademhaling

A

Benodigde zuurstof door bloed opgenomen kooldioxide aan bloed afgeven.
In longen kooldioxide uit bloed door ademhaling uit lichaam.

20
Q

Uitscheiding

A

Komen verschillende afvalstoffen vrij, bloed neemt stoffen op, nieren halen stoffen uit bloed, brengen uit lichaam.

21
Q

Energie

A

Nodig om levensverrichting uit te voeren.

Meetbaar begrip, gemeten in joule

22
Q

Verbranding

A

Hierdoor komt energie vrij die nodig is voor levensverrichtingen

23
Q

Celenergie

A

De energie die vrijkomt bij verbranding in een cel.

Uitgedrukt in Joule

24
Q

Fysiologische verbrandingswaarde

A

Voedingswaarde in Joule

Liggen beneden de energieopbrengst doordat voedingstoffen niet volledig geresorbeerd worden.

25
Q

Glucose

A

Belangrijkste energieleverende stof

26
Q

Mitochondriën

A

Celorganisme die functioneert als energieomzetter

27
Q

Celplasma

A

= Cytoplasma

Vloeistof tussen celmembraan en kernmembraan, helpen met maken van stofwisseling.

28
Q

Zuurstofschuld

A

Wanneer he bloed minder zuurstof naar de spierdelen kan aanvoeren, dus van aërobe naar anaërobe dissimilatie moet overschakelen.

29
Q

Welke orgaanstelsels zijn betrokken?

A
  • Lymfestelsel
  • Verteringsstelsel
  • Bloedvatenstelsel
  • Ademhalingsstelsel
  • Urinestelsel = uitscheiding.
30
Q

Belangrijke assimilatieprocessen

A
  • Verwerking voedingstoffen
  • Vernieuwing weefselbestanddelen
  • Kost energie
  • Opbouwproces