Stijlmiddelen (Stilmittel) Flashcards
Alliteratie
Herhaling van dezelfde medeklinkerklank aan het begin van opeenvolgende woorden.
De vogels vlogen vrolijk over de velden.
Anafoor
Het herhalen van dezelfde woorden aan het begin van opeenvolgende zinnen of zinsdelen.
Ik heb een droom. Ik heb een doel. Ik heb een visie.
Anticlimax
Een onverwachte afname in intensiteit, vaak gebruikt voor komisch effect.
Hij was een briljante wetenschapper, een toegewijde leraar, en een redel
Antithese
Het plaatsen van tegenovergestelde begrippen naast elkaar voor een contrast.
Dat is een kleine stap voor een mens, een reuzensprong voor de mensheid.
climax
Een opbouwende reeks, waarbij de intensiteit of belangrijkheid toeneemt.
Zij won de loterij, kocht een groot huis en reisde de hele wereld rond.
Eufemisme
Het verzachten van een onaangename boodschap door mildere of positievere bewoording.
“Hij is heengegaan” in plaats van “Hij is overleden.”
Herhaling
Het herhalen van woorden of zinnen om nadruk te leggen.
“Dit is de dag waarop alles kan gebeuren, alles kan veranderen, alles ka
Hyperbool
Overdrijving voor dramatisch effect.
“Ik heb dit al duizend keer tegen je gezegd.”
ironie
Het uitdrukken van iets met woorden die het tegenovergestelde betekenen, vaak om humor of sarcasme.
“Dat is fijn!” zeggen wanneer iets niet goed gaat.
Metafoor
Een impliciete vergelijking tussen twee verschillende dingen zonder ‘als’ of ‘zoals’.
“De wereld is een podium.”
Paradox
Een schijnbare tegenstrijdigheid die toch waar kan zijn.
“Less is more.”
Personificatie
Het toekennen van menselijke eigenschappen aan niet-menselijke entiteiten.
“De wind fluisterde door de bomen.”
Pleonasme
Het gebruik van overbodige woorden die hetzelfde betekenen.
“Witte sneeuw”
Tautologie
Het herhalen van een idee met andere woorden, vaak overbodig.
“Gratis cadeau” (aangezien cadeaus altijd gratis zijn).
Vergelijking
Het maken van een directe vergelijking tussen twee verschillende dingen met ‘als’ of ‘zoals’.
“Sterk als een leeuw.”