Stijlfiguren Flashcards

1
Q

Metafoor

A

Verbindt twee dingen die eigenlijk niets met elkaar te maken hebben.

Voorbeeld: Liefde is een huis

Impact: Maakt het gemakkelijker om het eigenschap van iets te begrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Personificatie

A

Menselijke eigenschappen geven aan iets dat niet mens is.

Voorbeeld: De zon glimlacht

Impact: Brengt leven in iets wat abstract is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Metonymia

A

Het object zelf wordt niet genoemd maar wel een kernmerk van het object.

Voorbeeld: Nederland won het EK voetbal. Beeld- Nederland Object- Nederlandse voetbal ploeg

Ik heb een Van Gogh thuis. Beeld- Van Gogh Object- Schilderij van Van Gogh

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vergelijking

A

Gebruikt als.

Voorbeeld: Hij is zo doof als een kwartel.

Impact: Maakt een overeenkomst duidelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Antithese

A

Een contrast direct naast elkaar zetten.

Voorbeeld: De zwarten deden dit, de blanken deden dat. De zwarten woonden hier, de blanken woonden daar.

Impact: Zorgt voor scherp contrast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Alliteratie (Herhaling)

A

Het herhalen van de beginletter.

Voorbeeld: De blinkende boomerang

Impact: Zorgt voor een vloeiend effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Anafoor (Herhaling)

A

Een woord of woord groep wordt aan het begin van een zin een paar keer herhaald.

Voorbeeld: Daarom doen ze dat. Daar doen we dit. Daarom zijn we hier.

Impact: Meer nadruk wordt geplaatst op alle woorden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Parallelisme (Herhaling)

A

Er is een herhaling van de grammaticale structuur van een zin.

Voorbeeld: We gaan de belastingen voor iedereen verlagen, de regels voor iedereen versimpelen en de pensioenen voor iedereen bewaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Perifoor (Herhaling)

A

Zoals een anafoor maar, in plaats van het aan het begin van het zin te herhalen, wordt het op het eind van het zin herhaald.

Voorbeeld: De voorzitter is er. De spelers zijn er. Het publiek is er.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Pleonasme (Herhaling)

A

Saying the obvious om het eigenschap van een zelfstandig naamwoord te versterken.

Voorbeeld: Witte sneeuw. Ronde voetbal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Repetitio (Herhaling)

A

De zelfde woord wordt herhaald om aandacht te trekken.

Voorbeeld: Nooit, nooit ga ik daar nog eens naar toe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Tautologie (Herhaling)

A

Een synoniem wordt met het woord verbonden.

Voorbeeld: Gratis en voor niks. Voor eeuwig en altijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ironie (Humor)

A

Het tegenovergestelde wordt bedoeld van wat er gezegd is

Voorbeeld: Het mobiele telefoon is de beste uitvinding ooit! Ik vind het geweldig om gestoord te worden om drie uur s’ochtends.

Impact: Laat mensen op een humoristische manier merken dat je niet mee eens bent met iets.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Sarcasme

A

Een soort harder en agressiever versie van ironie.

Impact: Je kan iemand beledigen of belachelijk maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hyperbool

A

Als je overdrijft.

Voorbeeld: Ik verga van de honger!

Impact: Vaak komisch en verzorgt voor humor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Understatement/parabool

A

Een sterke afzwakking van iets dat eigenlijk groter is.

Voorbeeld: “Tekenen is niet jouw grootste talent” in plaats van “je kunt niet tekenen”

Impact: Verzacht of verkleint iets.

17
Q

Hypofora (Vragen)

A

Een vraag waarop de spreker zelf een antwoord geeft.

Voorbeeld: En wie was Augustus? Hij was de keizer van Rome.

18
Q

Rhetorische vraag

A

Vraag waarop daar geen antwoord wordt verwacht.

19
Q

Drieslag (Opsommingen)

A

Drie verschillende zaken worden opgesomd in een zin.

Voorbeeld: Wij roepen je uit om nuttig te zijn, om uw kracht te tonen en om uw potentieel te bereiken.

Impact: Zet nadruk op het laatste element.

20
Q

Eufemisme

A

Zegt iets wat onprettig is op een verzachte manier.

Voorbeeld: “Oma heeft haar laatste adem uitgeblazen” in plaats van “oma is dood”.

Impact: Probeert gevoelige kwesties om op een delicaat manier te behandelen.