stephen ball Flashcards

1
Q

Commodificatie van het sociale leven

A

Een goed dat je kan verhandelen op de markt. Bv: een stadspark wordt opgekocht door een privébedrijf en vanaf nu wordt er entrée gevraag. De sociale interactie wordt gedomineerd door commerciële belangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

reluctant state

A

Terugtrekkende staat, we hebben staat die enkel nog delegeert en coördineert. De overheid neemt niet langer zelf de beslissingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

controlled decontrol

A

Je kan maar maken dat je het goed doet op school of je plek in de onderwijsmarkt daalt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Over welke thema’s is Ball bezorgd (er zijn twee hoofdfocuspunten)?

A

(1) Sociale klasse en onderwijs en de relatie tussen beide, sociale ongelijkheden en sociale reproductie gelinkt aan het onderwijsbeleid

(2) Proberen te begrijpen welke manieren bijdragen aan processen van sociale reproductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Jenny Ozga “Policy Sociology”

A

Sociologische concepten, theorieën en methoden gebruiken om beleid, sociale klasse en hoe ze samenhangen te onderzoeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Policy pessimism

A

Kritische benadering onderwijsbeleid. Ball betoogt dat veel onderwijsbeleid faalt omdat het zich baseert op veronderstellingen die geen rekening houden met de complexe realiteit in scholen en onderwijssytemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Failing

A

Onderwijsbeleid schiet te kort in het bereiken van beoogde doelen en het verbeteren van de onderwijspraktijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hyperactive

A

Beleidsmakers zijn vaak overmatig actief in het ontwikkelen en implementeren van beleid, maar dat dit niet leidt tot positieve uitkomsten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Is vermarkting hetzelfde als neoliberalisme?

A

Niet helemaal, beide gaan over vraag en aanbod, maar bij neoliberalisme is de overheid wel nog steeds betrokken voor het installeren van concurrentie en competentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe ziet neoliberalisme eruit voor het onderwijs?

A

Overheid zorgt dat scholen autonomie hebben, maar gaan tergelijk veel meer op de vingers zitten kijken. Ze willen voortdurend meten wat de scholen doen en standaarden vastleggen (controlled decontrol).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Naar wat verwijst neoliberalisme volgens Michelle Foucault?

A

Naar de verspreiding van marktprincipes in verschillende aspecten van het sociale en economische leven. Sociale relaties worden herstructureerd volgens de principes van de markt, waarbij concurrentie en uitwisseling modellen worden voor sociale interactie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Op welk kruispunt worden individuen gevormd tot wat ze zijn, volgens Ball?

A

Op het kruispunt tussen extern en intern neoliberalisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Neo-liberalisme ‘out there’ (met een grote N)

A

Economische en politiek dynamieken op macro-niveau, die de rol van de overheid en structuur van sociale leven fundamenteel veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

neo-liberalisme ‘in here’ (met een kleine n)

A

Gaat over onze eigen waarden en normen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Neoliberaal model heeft gevolgen voor het onderwijs, leg uit?

A

Als we ervan uitgaan dat individu zelf behoeften moet invullen, verwachten we een groot aanbod van de overheid.

Concurrentie tussen de scholen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Er zijn nieuwe waarden in onderwijs binnengekomen, welke waarden?

A

Klantgericht, resultaten boeken.

17
Q

Quasi-marktmodel

A

Waarin concurrentie en competentie tussen scholen als functioneel wordt gezien voor onderwijskwaliteit.

18
Q

Neoliberaal model heeft een reeks van neveneffecten, som deze op?

A
  • Curriculum versmalt en scholen zijn eenzijdig gericht op leerprestaties
  • Hardnekkige ongelijkheid.
19
Q

Als we al het onderzoek samengooien op vlak van sociale ongelijkheid, wat concluderen we?

A

School is niet de plek om sociale ongelijkheid op te lossen. Scholen maken wel een verschil, maar een klein verschil.

Bv. Betere scholen slagen er niet in om prestatiekloven tussen kinderen met verschillende sociale achtergronden te dichten.

20
Q

Institutioneel klassisisme

A

Een leerling kan heel gemotiveerd en getalenteerd zijn, maar alsnog minder steun ontvangen van leerkrachten dan leerlingen uit hogere klasses.

21
Q

Institutioneel klassisme toont voor hem twee dingen

A

(1) scholen zijn structureel gebiased op sociale klasse: onderwijs zorgt voor een structureel voordeel voor kinderen in hogere klasses

(2) Beleid onderschat factoren die rol spelen in hoe kinderen het doen in het onderwijs. Het beleid is nt geïntresseerd in contextanalyse

22
Q

Leg uit: afstand doen van de deficiet benadering?

A

Onderzoek heeft zicht te lang beziggehouden met de vraag waarom doen sommige groepen het niet goed op school, hier draait het niet om, waarom doen bepaalde groepen het juist wel goed op school en welke strategieën leveren soms voordeel op?

23
Q

Work of learning gebeurt in toenemende mate buiten de school

A

Het werk van het leren gebeurd veel vaker buiten de schoolpoorten (vrije tijd) de toegang tot deze activiteiten vraagt tijd, geld, energie en betrokkenheid ouders. En al die investeringen kunnen maar door bepaalde groepen in de samenleving worden gedragen.

24
Q

Academisch kapitaal

A

hetgeen je nodig hebt om goed te doen op school.

25
Q

Scholarisation of childhood

A

Vrije tijd, elke minuut telt. Op een zinvolle educatieve manier invullen. Die toegang tot de vrijtijdsmarkt is heel erg ongelijk.

26
Q

Economics of the family

A

als je een significant groter inkomen hebt, dan hebben je kinderen ook meer kansen.

27
Q

Insecurity and reflexivity verwijzen naar de risicomaatschappij

A

we verliezen de welvaartsstaat, het feit dat we tradities die ons binden verliezen.

28
Q

De fundamentele verschuiving in relatie tussen staat en burger, met ingrijpende gevolgen:

A

(1) Van onderwijs als publiek goed als een investering, waar individuen zelf verantwoordelijkheid voor moeten opnemen (neoliberalisme met kleine n)

(2) Van succes in het onderwijs als resultaat van talent en capaciteit; van succes door interactie met de markt.

29
Q

De school misleest de lerende, leg uit?

A

Kinderen zijn het resultaat van heel wat input. School ziet een leerling met x aantal capaciteiten, maar het is eigenlijk een familieconcept. Het is geen individueel pakketje aan talenten

30
Q

composite learner

A

een samengestelde leerling/leerproject dat op zeer complexe wijze geproduceerd wordt door het gezin en ondersteuning van derden.

31
Q

De school bevestigt en versterkt ongelijkheden die in oorsprong elders liggen, waar?

A

taalkampen, bijles, apps

32
Q

Focus van het onderwijsbeleid op scholen misleidt, leg uit?

A

Het onderwijs is niet verantwoordelijk om problemen op te lossen dat het zelf niet heeft veroorzaakt. Door onderwijs te zien als oorzaak wordt de aandacht afgeleid.

33
Q

Het is een dynamiek die dringend gestopt moet worden (‘symbolisch geweld’)

A

we moeten een grote link zien tussen sociale ongelijkheid en vrijetijdsmarkt. Symbolisch geweld ten aanzien van gezinnen die minder geld hebben.

34
Q

Wat is neoliberalisme volgens Stephen Ball (interview)

A

Het is een term die zo los wordt gebruikt dat ze het gevaar loopt betekenisloos te worden.

Complex, vaak onsamenhangend, instabiel en een tegenstrijdige set van praktijken.

Het draait om de markt als fundament voor het verspreiden van sociale relaties die gerelateerd zijn aan de markt.(voorbeeld park die betalend wordt)

Omvat vermarkting, kapitaalaccumulatie en winst maken die verschillende aspecten van het leven doordringen

35
Q

Je kan neoliberalisme verdelen in drie fasen (interview), geef ze en een voorbeeld?

A

(1) Proto neoliberalisme = vroege ontwikkeling van neoliberalistische ideeën
(2) Rollback neoliberalisme =verwijst naar de actieve implementatie van neoliberalistisch beleid om de rol van de staat te verminderen en de markt te vergroten.
(3) Roll-out neoliberalisme = markeert een periode waarin het neoliberalisme niet langer een alternatieve ideologie is, maar de dominante benadering van beleid en economisch denken wordt

36
Q

Wat is de impact van neoliberalisme (interview; 7 puntjes)

A
  1. Herdefiniëring van waarden en doelstellingen: nieuwe taal geïntroduceerd, verandering van doelen naar winstgevendheid en productiviteit
  2. Hervorming van rollen en identiteiten: cliënt/consument, manager; uitsluiting en marginalisering van eerdere rollen en loyaliteiten
  3. Proces van re-regulering: meer controle over prestaties en winstgevendheid
  4. Opkomst van managers: onderwijsmanagement, invloeden uit particuliere sector
  5. Toegenomen druk en intensivering van het werk: verandering in sociale relaties en afname van gemeenschapsvorming.
  6. Toename bureaucratie en surveillance: meer papierwerk, rapportage en controle van docenten
  7. Toename van kloof tussen senior staf en docenten: verschillende waarden en perspectieven
37
Q

Wat zijn de effecten op het level van de student? (interview; 5 punten)

A
  1. Vorming van nieuwe werkenden en leerlingen: beleid richt zich op het vormen van een specifiek type burger of leerling.
  2. Opkomst van het levenslang leren: individueel leerplan, leerorganisaties
  3. Totale pedagogisering van de samenleving: leermomenten worden oneindig gemaakt
  4. Druk om creatief, innovatief en ondernemend te zijn
  5. Ondergeschiktheid van maatschappelijk beleid aan arbeidsmarkt en internationale concurrentie