Statistiek theorievragen Flashcards

1
Q

Om het even welke meeteenheid men gebruikt om een bepaald kenmerk te meten de waarde van de variantie zal altijd dezelfde blijven

A

;Fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De keuze voor de meeteenheid die wordt gebruikt zal ook effect hebben op de waarde van de variantie

A

;Juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Het aantal vrijheidsgraden is het aantal van elkaar onafhankelijke elementen in een berekening

A

;Juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een gestandariseerde variable is steeds normaal verdeeld

A

;fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een gestandariseerde variabele is niet altijd normaal verdeeld

A

;juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer we de relatieve frequentie kennen van alle waarden van een bepaalde variabele dan volstaat dit om ook de absolute frequenties te berekenen

A

;Fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Als de mediaan en het gemiddelde dezelfde waarde hebben we met grote waarschijnlijkheid te maken met een standaardnormaalverdeling

A

;Fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer de mediaan en het gemiddelde dezelfde waarde hebben is dit een indicatie van een symmetrische verdeling

A

;juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer de mediaan en het gemiddelde dezelfde waarde hebben is dit een indicatie van een rechts-assymmetrische verdeling

A

;fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wanneer de mediaan en het gemiddelde dezelfde waarde hebben is dit een indicatie van een Links-assymetrische verdeling

A

;fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoewel chi² wel een idee kan geven over het teken van een relatie kan het niets vertellen over de grote van de relatie

A

;Fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Chi² is altijd positief en zegt iets over het teken of de richting van een relatie

A

;fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Chi² kan positief of negatief zijn maar zegt niets over het teken of de richting van een relatie

A

;Fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Chi² kwadraat is altijd positief en zegt niets over het teken of de richting van een relatie

A

;juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Chi² is een maat voor de samenhang tussen nominale variabelen een symmetrische associatiemaat

A

;Juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De verklaarde variantie is de variantie van de veriabele X

A

;fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

De verklaarde variantie van Y is het deel van de variantie van Y die verklaard wordt door X

A

;juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hetgeen die niet verklaard wordt door X is de residuele variantie van Y

A

;Juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

De verklaarde variantie van X is het deel van de variantie van X dat verklaard wordt door Y

A

;fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wanneer we alle waarden van een variabele X vermeerderen met 4 zal de correlatie tussen de variabele X met een variabele Y niet wijzigen maar het intercept a wel wijzigen

A

;Juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wanneer we alle waarden van een variabele X vermeerderen met 4 zal de correlatie tussen de variabele X met een variabele Y wijzigen en ook het intercept a

A

;Fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wanneer we alle waarde van een variabele X vermeerderen met 4 zal de correlatie tussen de variabele X met een variabele Y niet wijzigen en zal het intercept a ook niet wijzigen

A

;Fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Een correlatiecoëfficiënt is een asymmetrische associatiemaat

A

;fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

De correlatiecoëfficiënt is een symmetrische associatiemaat

A

;juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hetroscedasticiteit duidt er op dat de spreiding van de afhankelijke variabele ongelijk is op verschillende waarden van de onafhankelijke variabele

A

;juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Heteroscedasticiteit duidt er op dat de spreiding van de afhankelijke variabele gelijk is op verschillende waarden van de onafhankelijke variabele

A

;fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wanneer het intercept in een bivariate lineaire regressieanalyse gelijk is aan nul dan mogen we de ongestandaardiseerde richtingscoëfficiënt op dezelfde manier interpreteren als de gestandaardiseerde richtingscoëfficiënt

A

;fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

De gestandaardiseerde richtingscoëfficiënt interpreteer je steeds in termen van stadaardafwijkingen

A

;juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

De ongestandaardiseerde richtingscoëfficiënt interpreteer je in de meeteenheid waarin de variabele is gemeten

A

;juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Indien er sprake is van een normale verdeling in de populatie met onbekende verwachting en onbekende populatievariantie dient men bij het schatten van de populatieverwachting een t-verdeling te gebruiken

A

;Juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Indien er sprake is van een normale verdeling in de populatie met onbekende verwachting en onbekende populatievariantie dient men bij het schatten van de populatieverwachting een z-verdeling te gebruiken

A

;Fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Indien er sprake is van een normale verdeling in de populatie met gekende verwachting en gekende populatievariantie dient men bij het schatten van de populatieverwachting een z-verdeling te gebruiken

A

;fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Indien er sprake is van een normale verdeling in de populatie met gekende verwachting en gekende populatievariantie dient men bij het schatten van de populatieverwachting een z-verdeling te gebruiken

A

;Juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wanneer we inferentie van verwachtingen uitrekenen doen we dit me de t-verdeling

A

;juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wanneer we inferentie van verwachtingen uitrekenen doen we dit met de z-verdeling

A

;fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

wanneer we inferentie van verwachtingen uitrekenen doen we dit niet met de t-verdeling

A

;fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

wanneer we inferentie van verwachtingen uitrekenen doen we dit niet met de z-verdeling

A

;juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Een stochastische variabele is een variabele waarvan de waarde een numerieke uitkomst is van een toevalsverschijnsel

A

;juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Een stochastische variabele is niet een variabele waarvan de waarde een numerieke uitkomst is van een toevalsverschijnsel

A

;fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Gegeven een gekozen niveau van betrouwbaarheid zal de kritieke t-waarde voor het berekenen van de foutenmarge steeds groter zijn in kleinere steekproeven dan in grotere steekproeven

A

;juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Gegeven een gekozen niveau van betrouwbaarheid zal de kritieke t-waarde voor het berekenen van de foutenmarge steeds kleiner zijn in kleinere steekproeven dan in grotere steekproeven

A

;fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Gegeven een gekozen niveau van betrouwbaarheid zal de kritieke t-waarde voor het berekenen van de foutenmarge steeds groter zijn in grotere steekproeven dan in kleinere steekproeven

A

;fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Gegeven een gekozen niveau van betrouwbaarheid zal de kritieke t-waarde voor het berekenen van de foutenmarge steeds kleiner zijn in grotere steekproeven dan in kleinere steekproeven

A

;juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

kleinere steekproeven (met dus minder vrijheidsgraden) hebben een grotere t-waarde

A

;juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

kleinere steekproeven hebben ook een kleinere t-waarde

A

;fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Een steekproevenverdeling geeft theoretisch de verdeling weer van alle scores op een variabele uit alle mogelijke enkelvoudige aselecte steekproeven van dezelfde grootte die we zouden kunnen trekken uit eenzelfde populatie

A

;Fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

In een steekproevenverdeling geven we niet alle scores weer op een veriabele

A

;juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

in een steekproevenverdeling geven we weer hoe een steekproefgrootheid door toeval varieert tussen alle enkelvoudige a-selecte steekproeven die we zouden kunnen trekken van dezelfde omvang uit dezelfde populatie

A

;juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

De centrale limietstelling stelt dat naarmate de steekproefomvang groter is het rekenkundig gemiddelde een betere maat wordt voor centraliteit

A

;Fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

De centrale limiet stelling geeft aan dat bij grotere steekproefomvang de steekproefverdeling meer zal lijken op de normaalverdeling

A

;Juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

De centrale limiet stelling geeft aan dat bij grotere steekproefomvang de steekproefverdeling minder zal lijken op de normaalverdeling

A

;Fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Als we de steekproefomvang met een constante van 2 vermeningvuldigen zal de standaardafwijking van de steekproefverdeling ook groter worden

A

;Fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wanneer we de steekproefomvang vergroten zal de standaardafwijking van de steekproevenverdeling verkleinen

A

;juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wanneer we de steekproefomvang vergroten zal de standaardafwijking van de steekproefverdeling ook vergroten

A

;fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wanneer we de steekproefomvang verkleinen zal de standaardafwijking van de steekproevenverdeling verkleinen

A

;fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wanneer we de steekproefomvang verkleinen zal de standaardafwijking van de steekproevenverdeling vergroten

A

;juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

De kans op een type 1 fout is de kans dat we de nulhypothese foutief verwerpen

A

;juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

De kans op een type 1 fout is de kans dat we de nulhypothese correct verwerpen

A

;fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Het gemiddelde van elke mogelijke steekproef uit een populatie is een zuivere schatter van het populatiegemiddelde

A

;fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Het gemiddelde van een a-selecte steekproef uit een populatie is een zuivere schatter voor het populatiegemiddelde

A

;juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Er kan gerekend worden met nominale variabele en er zit een volgorde in

A

;fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Je kan niet rekenen met nominale variabele en er zit geen volgorde in

A

;juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

je kan rekenen met ordinale variabelen en er zit een volgorde in

A

;fout

64
Q

je kan niet rekenen met ordinale variabelen maar er zit wel een volgorde in

A

;juist

65
Q

je kan rekenen met ordinale variabelen en er zit geen volgorde in

A

;fout

66
Q

je kan niet rekenen met ordinale variabelen en er zit geen volgorde in

A

;fout

67
Q

Je kan rekenen met interval variabelen maar er is geen vaste nul

A

;juist

68
Q

Je kan niet rekenen met interval variabelen en er is geen vaste nul

A

;fout

69
Q

Je kan rekenen met interval variabelen en er is een vaste nul

A

;fout

70
Q

Je kan rekenen met ratio variabelen en er is een vaste nul

A

;juist

71
Q

Je kan rekenen met ratio variabelen maar er is een vaste nul

A

;fout

72
Q

Je kan niet rekenen met ratio variabelen maar er is een vaste nul

A

;fout

73
Q

Je kan niet rekenen met ratio variabelen en er is geen vaste nul

A

;fout

74
Q

positie spreiding en vorm zijn de samenvatting van de steekproef

A

;Juist

75
Q

Het gemiddelde kan je altijd berekenen bij een datamatrix en het metrische niveau

A

;juist

76
Q

Het gemiddelde kan je niet berekenen bij een datamatrix en het metrische niveau

A

;fout

77
Q

De mediaan is minder gevoelig aan uitschieters

A

;juist

78
Q

De mediaan is zeer gevoelig aan uitschieters

A

;fout

79
Q

Het rekenkundig gemiddelde is zeer gevoelig aan uitschieters

A

;juist

80
Q

Het rekenkundige gemiddelde is minder gevoelig aan uitschieters

A

;fout

81
Q

De modus is de waarde met de hoogste frequentie

A

;juist

82
Q

de modus is de waarde met de kleinste frequentie

A

;fout

83
Q

de modus is niet gevoelig aan uitschieters

A

;juist

84
Q

De modus is voor alles gebruikbaar

A

;juist

85
Q

de modus is bruikbaar voor het nominaal ordinaal en interval en ratio meetniveau

A

;juist

86
Q

De IKA is niet gevoelig voor uitschieters

A

;juist

87
Q

De IKA is gevoelig voor uitschieters

A

;fout

88
Q

Varriatie is enkel geschikt voor het metrisch meetniveau

A

;juist

89
Q

varriatie is zeer gevoelig aan uitschieters

A

;juist

90
Q

De variatie is de standaardafwijking gekwadrateerd

A

;juist

91
Q

chi kwadraat is hoe de verdeling er zou uitzien zonder invloed

A

;juist

92
Q

chi kwadraat is hoe de verdeling er zou uitzien met invloed

A

;fout

93
Q

chi kwadraat kan tussen -1 en 1 liggen

A

;fout

94
Q

chi kwadraat kan nooit onder de nul zijn en nooit negatief

A

;juist

95
Q

chi kwadraat kan 0 zijn

A

;juist

96
Q

wanneer chi kwadraat nul is is er geen samenhang

A

;Juist

97
Q

wanneer chi kwadraat niet gelijk is aan nul is er sprake van samenhang

A

;juist

98
Q

Hoe groter chi kwadraat is er geen samenhang

A

;Fout

99
Q

Wanneer de covariatie een negatief getal is spreken we over een negatieve samenhang

A

;juist

100
Q

Wanneer de covariatie positief is spreken we van een positieve samenhang

A

;juist

101
Q

wanneer de covariatie nul is spreken we van geen samenhang

A

;juist

102
Q

Wanneer de covariatie negatief is zal een variabele kleiner worden wanneer de andere groter wordt

A

;Juist

103
Q

Wanneer de covariatie negatief is zal een variabele groter worden en de andere ook

A

;Fout

104
Q

Wanneer de covariatie positief is zal een variabele groter worden en de andere ook

A

;Juist

105
Q

Wanneer de covariatie positief is zal een variabele groter worden en de andere kleiner

A

;Fout

106
Q

De covariatie zegt nooit iets over hoe sterk de samenhang is

A

;juist

107
Q

de covariatie zegt iets over hoe sterk de samenhang is

A

;fout

108
Q

De corelatiecoëfficiënt zegt iets over de sterkte van de samenhang

A

;juist

109
Q

De corelatiecoëfficiënt zegt niets over de sterkte van de samenhang

A

;fout

110
Q

De corelatiecoëfficiënt zegt iets over de positieve/negatieve samenhang

A

;fout

111
Q

De corelatiecoëfficiënt is altijd tussen -1 en 1 hoe dichter bij de nul hoe zwakker de samenhang

A

;juist

112
Q

De corelatiecoëfficiënt is altijd tussen -1 en 1 hoe dichter bij de nul hoe sterker de samenhang

A

;Fout

113
Q

De corelatiecoëfficiënt kan elk getal zijn hoe dichter bij de nul hoe zwakker de samenhang

A

;Fout

114
Q

De corelatiecoëfficiënt kan elk getal zijn hoe dichter bij de nul hoe sterker de samenhang

A

;Fout

115
Q

a is gelijk aan het intercept

A

;juist

116
Q

a is de rico

A

;fout

117
Q

b is het intercept

A

;fout

118
Q

b is de rico

A

;juist

119
Q

het intercept is y indien x gelijk is aan nul

A

;juist

120
Q

het intercept is niet gelijk aan y indien x gelijk is aan nul

A

;fout

121
Q

a is gelijk aan y indien x gelijk is aan nul

A

;juist

122
Q

De determinantie coëfficient is hoeveel van de variantie van Y verklaard word door X

A

;juist

123
Q

Grote B is de standaard versie van kleine b en gelijk aan de correlatiecoëfficiënt

A

;juist

124
Q

Hoe kleiner de p waarde hoe significanter

A

;juist

125
Q

Hoe kleiner de p waarde hoe minder significant

A

;fout

126
Q

De interkwartielafstand beschrijft het gebied van de centrale 50% waarin zich de helft van de elementen bevind

A

;juist

127
Q

de variantie geeft aan hoe ver waarnemingen van het gemiddelde verwijderd zijn

A

;juist

128
Q

De ika is een maat van spreiding

A

;juist

129
Q

de ika is een maat van centraliteit

A

;fout

130
Q

de ika is een maat van positie

A

;fout

131
Q

de variantie is een maat van centraliteit

A

;fout

132
Q

de variantie is een maat van spreiding

A

;juist

133
Q

de standaardafwijking is een maat van positie

A

;fout

134
Q

de standaardafwijking is een maat van spreiding

A

;juist

135
Q

de variantie is de gemiddelde gekwadrateerde afwijking tegen over het gemiddelde

A

;juist

136
Q

de modus is een maat van centraliteit voor de dichtheidskromme

A

;juist

137
Q

de mediaan is een maat van centraliteit voor de dichtheidskromme

A

;juist

138
Q

de kwartielen zijn een maat van centraliteit voor de dichtheidskromme

A

;juist

139
Q

de verwachting (rekenkundig gemiddelde µ) is een maat van centraliteit voor de dichtheidskromme

A

;juist

140
Q

de interkwartielafstand is een maat van centraliteit voor de dichtheidskromme

A

;fout

141
Q

de variantie is een maat van centraliteit voor de dichtheidskromme

A

;fout

142
Q

de standaardafwijking is een maat van centraliteit voor de dichtheidskromme

A

;fout

143
Q

de interkwartielafstand is een maat van spreiding voor de dichtheidskromme

A

;juist

144
Q

de variantie is een maat van spreiding voor de dichtheidskromme

A

;juist

145
Q

standaardafwijking is een maat van spreiding voor de dichtheidskromme

A

;juist

146
Q

de modus is een maat van spreiding voor de dichtheidskromme

A

;fout

147
Q

de mediaan is een maat van spreiding voor de dichtheidskromme

A

;fout

148
Q

de kwartielen zijn een maat van spreiding voor de dichtheidskromme

A

;fout

149
Q

de verwachting (het rekenkundig gemiddelde µ) is een maat van spreiding voor de dichtheidskromme

A

;fout

150
Q

de vorm van de normaalverdeling is steeds symmetrisch ééntoppig en klokvormig

A

;Juist

151
Q

de vorm van de normaal verdeling kan a-symmetrisch of symmetrisch zijn maar is altijd ééntoppig en klokvormig

A

;fout

152
Q

de vorm van de normaal verdeling is steeds symmetrisch en kan meerdere toppen hebben

A

;fout

153
Q

de z-score toont aan hoeveel standaardafwijkingen een specifieke waarneming van de verwachting ligt

A

;juist

154
Q

de z-score toont niet aan hoeveel standaardafwijkingen een specifieke waarneming ligt van de verwachting

A

;fout

155
Q

als x normaal verdeeld is is de gestandaardiseerde variabele standaard normaal verdeeld

A

;Juist

156
Q

als x normaal verdeeld is is de gestandaardiseerde variabele niet standaard normaal verdeeld

A

;Fout