spreading news Flashcards
1
Q
krant
A
newspaper
2
Q
verslag
A
report
3
Q
artikel
A
article
4
Q
uitkomen
A
to come out
5
Q
reclame
A
advertisment
6
Q
volgens
A
according to
7
Q
uitzenden
A
to broadcast
8
Q
weerbericht
A
wheater forecast
9
Q
chat show
A
talk show
10
Q
kanaal
A
channel
11
Q
beschuldigen
A
to accuse
12
Q
akkoord gaan
A
to agree
13
Q
bekennen
A
to admit
14
Q
ontkennen
A
to deny
15
Q
spijt hebben
A
to regret
16
Q
verontschuldigen
A
to apologise
17
Q
waarschuwen
A
to warn
18
Q
kritiseren
A
to criticise
19
Q
bevelen
A
to order
20
Q
regelen
A
to arrange
21
Q
vervolgen
A
to pursue
22
Q
compromis sluiten
A
to compromise
23
Q
behouden
A
to obtain
24
Q
verschil maken
A
to make a difference
25
druk zetten
to put pressure on
26
eigen leven starten
to take a life on its own
27
pleiten voor
to advocate for
28
bekendheid verwerven
to rise to prominence
29
onderworpen aan
to be subjected to
30
geloofwaardig
credible
31
onpartijdig
impartial
32
bedriegelijk
deceptive
33
iets wat discussie opwekt
controversial
34
niet betrouwbaar
unreliable
35
vooroordeel
bias
36
vooroordeel
slander
37
iemand een slechte naam geven
slander
38
eerste bericht geven van iets
scoop
39
duidelijkheid
clarity
40
angst
distress
41
iets niet mogen publiceren
censorship
42
